“Het heeft een paar jaar gekost om hier te geraken en we zijn ook wat jobs kwijtgeraakt in die periode. But I was not going to miss Brussels!”. Mei eindigde met een laatste inhaalmomentje van dat vermaledijde 2020. Patti Smith was nog altijd kranig en krachtig, maar gaf ook een concert dat warriger was dan we van haar gewoon zijn.
“I’ve been making mistakes in Brussels since 1976!” Patti Smith grijnst eens wanneer ze voor de zoveelste keer een nummer verkeerd inzet, en moet herbeginnen. En ze vraagt of we dat ook hebben, sinds we na de pandemie opnieuw aan het werk zijn gegaan, dat fouten maken. Want jongens, het is wat vanavond. De oude zangeres vergeet haar tekst, pakt het begin van een song verkeerd, struikelt over haar woorden, en lacht dat dan maar weg met een “Misschien moet ik nog een glas vodka pakken”.
Van Patti Smith tolereer je dat gemoedelijke ginnegappen, die imperfectie. Ze raakt er mee weg, en ze weet het, zelfs al excuseert ze zich uitvoerig. Het maakt allemaal geen hol uit, opnieuw hadden we een aangename avond in haar gezelschap, op een plek die voor haar een weerzien is: “Ik denk dat dit de eerste plek was waar ik in deze stad optrad. De mensen gingen toen zo hard tekeer dat ze door de vloer zakten. Don’t do that again tonight.”
Wie hier is voor de hits moet geduld hebben. Op deze tour put Smith vooral uit onbekender werk, aangevuld met covers. Twee van Dylan, een naar haar normen vrij letterlijk “One Too Many Mornings”, maar vooral een openend “Wicked Messenger” dat ze haar bezwerende universum binnentrekt. “Since I’ve Been Loving You” van Led Zeppelin blijft ook in haar versie een slepende blueskraker.
Eigen werk tussendoor komt uit de latere platen. “My Blakean Year” blijft een van de sterkste songs van haar laatste studioplaat, Banga, en is hier een vroeg hoogtepunt. Het obscure “Nine” is een statement, want geschreven voor de verjaardag van haar “goede vriend” Johnny Depp. “Beneath The Southern Cross”, met Smith mee op gitaar eindigt in episch gitaargepiel; de invloed van haar zoon Jackson, die als leadgitarist de taken overnam nu haar vaste compagnon de route Lenny Kaye thuisblijft. Zijn spel is minder gericht op het vlammen van de oude Patti Smith Group, klassieker van rocksnit. Het “powertrio” dat haar nu omringt krijgt zelfs even zijn momentje in de spots: een cover van Jimi Hendrix’ “Stone Free”, gezongen door bassist Tony Shanahan.
“The Boy Cried Wolf” is het eerste nummer waarin Smith fout invalt. Ze huilt dan maar even als een wolf tot ze de draad opnieuw kan oppikken. “Too Many Mornings”: verkeerd ingezet. En dan wordt in zeven haasten “After The Gold Rush” van Neil Young opgepikt omdat Smith nog niet klaar is voor wat echt het volgende nummer moest zijn. Opnieuw mist ze het begin, ze excuseert zich met een verhaal over hoe de jubileumactiviteiten voor de Queen in Londen, waar ze net vandaan komt, haar uit haar slaap hielden. Al improviserend laat ze het zo overgaan in de openingslijnen van het nummer: “Well, I dreamed I saw the knights in armor coming, sayin’ something about a queen.”
Je ziet haar verder de zinnen van het nummer uit het geheugen trekken, maar opnieuw: dat stoort niet. Patti Smith geeft je de indruk dat ze graag bij je is, dat ze het plezant vindt, dus waarom zouden wij dat ook niet doen, want hé: daar zijn de hits. “Because The Night” draagt ze op aan haar overleden man Fred ‘Sonic’ Smith, “Pissing In The River” moet ze ook hervatten – “somebody pissed on the keyboard!” – maar eindigt ze glorieus: als de nijdige punkpeetmoeder die ze ook flink in de zeventig nog altijd is.
“I can’t go on, but I go on”, citeert ze plagerig Beckett wanneer ze de break in “Gloria” laat aanhouden. De problemen zijn achter de rug, dit kan ze met haar ogen dicht; het vuur is er nu helemaal. Nog een “People Have The Power” om het af te leren, nog wat excuses, en dat is het. Twee jaar na datum is Patti Smith dan toch nog eens in Brussel geraakt: 75, maar alive and kicking als altijd.