Jaren had ze getimmerd aan de weg, met Be The Cowboy viel het succes Mitski eindelijk in de schoot. Zo moe was ze echter van al dat vechten, dat het einde van haar tour met dat album meteen een dreigend afscheid werd. Ze kon op haar lauweren rusten, maar het werd eerder Laurel Hell, naar de ondoordringbare giftige planten in de Appalachen. En dat album documenteert dan weer op wisselvallige wijze haar terugkeer naar de muziek.
De laatste keer dat we Mitski zagen was ergens in september 2019 toen een tafel integraal onderdeel uitmaakte van haar performance. We zagen haar op de tafel, onder de tafel, tegen de tafel, met de tafel dansen, en wisten niet goed wat we daar nu van moesten denken behalve “abstract”. Wat Mitski dacht weten we evenmin, maar het moet iets geweest zijn van “ben ik klaar mee”, want nauwelijks enkele weken later werd de afsluitende show van die tour aangekondigd als haar allerlaatste.
Mitski Miyawaki was op, en klaar om de handdoek te gooien. Je hoort het in het terneergeslagen “Working For The Knife”: “I used to think I would tell stories, but nobody cared for the stories I had about no good guys”. Maar wat doe je, als je jaren alles hebt ingezet op een carrière in muziek, om op de drempel daarvan te beseffen dat het je alleen maar heeft leeggezogen? Je ontdekt dat je niets anders kunt, en als je eerlijk bent ook niet wilt. En dus ging Mitski toch maar weer aan het schrijven, mid-pandemie: “let’s step carefully in the dark”, zoals ze zingt in opener “Valentine, Texas”, “Once we’re in, I’ll remember my way around”.
Zo blijkt, met songs die voortborduren op de lijzige synthsound van Be The Cowboy. Maar nog meer dan toen zitten we in de jaren tachtig van Berlin en andere teen flick soundtracks. Soms werkt dat, zoals in die eerste twee nummers, of in het iets pittigere “Stay Soft” dat al evenzeer de slagen van het leven telt: “You stay soft, get beaten / Only natural to harden up”. Op andere momenten weet Mitski ternauwernood je aandacht vast te houden, en kabbelt Laurel Hell zo hard dat verf boeiender droogt. We kijken naar “Everyone”, eindeloos gedrein over monotoon gedreun, “There’s Nothing Left For You” en “I Guess”, twee gezichtsloze slepers die tergend traag richting einde suffen.
Het zijn de paar “popnummers” die Laurel Hell uiteindelijk nog wat cachet geven. “The Only Heartbreaker” heeft de drumcomputer van A-Ha geleend, en dan ook maar meteen de synths meegenomen. De zanglijn en de tekst, “I’ll be the loser in this game
I’ll be the bad guy in the play” houdt het echter flink weg van Radio Nostalgie-terrein. “Love Me More” is vervolgens nog meer perfecte pop, nog minder enkel op Mitski’s voorwaarden. Wedden dat ze het live onvermurwbaar opfrommelt en met starre blik in de hoek gooit?
En dat is waar Laurel Hell gaat wringen. Bij die wetenschap, en het immer overheersende gevoel van afstandelijkheid. Hoe openhartiger Mitski zingt, hoe minder je haar oprechtheid – die er ongetwijfeld is – voelt. Deze plaat is zo overdacht, zo onspontaan dat het springerige “Should’ve Been Me” vooral klinkt als een oefening in springerigheid. Met een triomfantelijk paraderende fanfare doet “That’s Our Lamp” uitgeleide, maar je blijft nog altijd achter met een leeg gevoel. Alsof je iemand hebt zien dansen met een tafel, weet dat ze het meent, maar je niet hoort te weten waarom, en dat gewoon maar moet aanvaarden. En dat werkt niet. Mitski verliest zich zo in vorm, wil je zo bewust niet binnenlaten, dat je uiteindelijk schouderophalend naar huis gaat.
Dan maar niet.