Even wat parate kennis chemie opfrissen: als ijzer reageert met zuurstof en water, ontstaat roest. Roest dat zich een weg vreet naar binnen, en mogelijks een inwendig geraamte aantast. Wat nu als mensen onderhevig zijn aan corrosie? Wat als het leven de opdracht inhoudt om niet weg te teren onder de roestlaag die het verleden genereert? Wat als roest een tragisch gegeven is inherent verbonden aan het bestaan als individu, een feitelijkheid waar uitsluitend communicatie en empathie tegen opgewassen zijn? Het lijkt het vertrekpunt van waaruit Jakub Małecki zijn roman Roest geschreven heeft.
Tot voor kort was Małecki uitsluitend op Poolse bodem een bekendheid. Inmiddels is daar verandering in gekomen, en wel dankzij Roest. Internationaal, en dus ook in Nederlandstalige regionen, werd het boek jubelend onthaald. Op zich enigszins verwonderlijk, want als dertiger is de auteur een wel erg jonge verschijning binnen het literaire landschap. Niettemin heeft Małecki zijn sporen verdiend, met eigen werk én met vertalingen. Dat laatste hoeft niet te verbazen voor wie ’s mans taalkundige affiniteit aanvoelt.
De manier waarop gedachten doorheen Roest gestalte krijgen, is allesbepalend voor de leeservaring. Małecki kiest zijn woorden zorgvuldig, laat heel secuur zien hoe zijn karakters anders voelen dan lijkt, anders zijn dan wordt vermoed, uit andere emoties bestaan die diegene die hen worden toegedicht. Zo dragen de voornaamste personages stuk voor stuk een brok lijden mee – een persoonlijke geschiedenis als een laag roest, dat ofwel corrosief de kern aantast, ofwel het uiterlijke voorkomen van het inherent-wezenlijke onderscheidt, als een onwillekeurige laag maquillage.
Is vormelijk avontuur meer iets voor jonge schrijvers? Nog los van de psychologische diepgang die Małecki de verschillende kleurrijke figuren die zijn roman bevolken weet aan te meten, scheurt hij het verhaal over de inwoners van een dorp dat steeds meer ten prooi valt aan de modernisering, en daardoor haar rustiek-idyllisch-nostalgische beslotenheid verliest, aan flarden. Zo zapt het boek voortdurend heen en weer tussen verleden en heden, met menig cliffhanger aan het einde van de hoofdstukken. De lezer moet dan telkens een kapittel wachten vooraleer de draad van de vertelde tijd terug te kunnen oppikken, hetgeen het lezen meedogenloos voortstuwt.
Simultaan verhakkelt Małecki het vertelperspectief. Meer concreet kruipt de lezer afwisselend in het hoofd van diverse personages, waardoor meer en meer feitelijkheden binnen sijpelen, maar waardoor ook een breder aanvoelen van achterliggende motieven ontstaat. Zo is er altijd een stuk op te helderen mysterie en steeds een geheimzinnige factor die om verduidelijking vraagt, waarbij Małecki de zich herhalende belofte van toelichting immer getrouw nakomt. Het stuwt de lezer almaar verder en dieper de realiteit van het boek in, tot de laatste vijftig bladzijden die ronduit zenuwslopend aandoen.
Ook de taal zelf geraakt in ademnood, hetgeen als compliment mag beschouwd worden. De mijmerende toon wordt langzaamaan urgenter, de al afgemeten zinnen beknopter, de metaforische luister welluidender. Ongetwijfeld zullen sommigen Małecki’s taal te bloemrijk en misschien zelfs sentimenteel betitelen, maar dat neemt niet weg dat de schrijver geen beelden kraamt omwille van de beelden zelf. Steeds boetseert hij zijn personages verder, tot ze uit het alomtegenwoordige esthetisme opstaan en mensen van vlees en bloed worden.
Enigszins jammer is dan weer dat Małecki de spanning via de verhakkelde chronologie helemaal op de spits drijft, waardoor de lezer zich uiteindelijk een weerloze speelbal voelt van de kunstmatige architectuur van het boek. De wederkeer van motieven is bovendien zonneklaar, wat maakt dat de lezer onmogelijk voorbij het construct van de roman kan kijken. Als vakmanschap zodanig wordt aangewend dat het metier sterker zicht- en voelbaar wordt dan het spontane talent, dan is het tijd om Goethe’s boutade nog eens boven te halen: In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. Bij wijze van tip voor Małecki’s volgende?