“Reizen is nuttig, het spreekt tot de verbeelding. Al de rest is een teleurstelling.” Met die quote uit Louis-Ferdinand Célines’ Journey to the End of the Night opende Paolo Sorrentino’s meesterwerk La Grande Bellezza in 2013 en het zegt stiekem heel wat over de regisseur en zijn benadering van cinema. De reis is de film zelf, waarin Sorrentino – net als zijn grote voorbeeld Federico Fellini – de werkelijkheid graag laat flirten met droom om ze te ontvluchten of te romantiseren. Het semi-autobiografische The Hand Of God (vanaf 15 december te bekijken op Netflix) blikt terug op de kiem van dat idee en speelt zich voor een groot stuk af in een zomer die bijna volledig in het teken stond van Diego Maradona’s lang geanticipeerde transfer naar Napoli en de tragische gebeurtenis die een jonge Sorrentino iets later te verwerken kreeg.
De 17-jarige Fabietto Schisa (Filippo Scotti) – stand-in voor de regisseur – en zijn liefdevolle familie genieten een zorgeloos bestaan in het Napels van de jaren ’80, waarin tantes en nonkels nooit veraf zijn om gezellig te tafelen of een boottochtje te maken in de baai. Is Maradona binnenkort één van ons of toch niet? Dat is zowat het belangrijkste vraagstuk in het onschuldige leven van Fabietto. Zijn aspiratie als filmmaker wordt in het eerste deel amper belicht, wat niet vreemd is want Once Upon A Time in America is zowat de enige film die hij tot op dat moment gezien heeft. Met uitzondering van zijn ouders (Toni Servillo en Teresa Saponangelo) en broer Marchino (Marlon Joubert) lijkt elk personage rond Fabietto op een ‘bigger than life’ karikatuur: de scheldende oma die stoïcijns een flinke bol mozzarella naar binnen werkt, de excentrieke barones met een appartement als een gotisch landhuis, een prettig gestoorde oom die Maradona’s legendarische ‘Hand van God’-goal aanziet als geniale vergelding tegen het imperialisme van de Engelsen of de rondborstige tante Patrizia die in het bijzijn van de hele familie topless de Napolitaanse zon opneemt. Zijn die personages authentiek of zijn ze het effect van nostalgie op de herinnering? Ook daar is de invloed van Fellini merkbaar, die dezelfde speelsheid en humor aanwendde voor zijn terugblik Amarcord, al is The Hand Of God minder theatraal en steviger geworteld in de realiteit.
Die realiteit is na het plotse overlijden van beide ouders niet meer interessant voor Fabietto: “Ik vind ze verwerpelijk, ik wil een denkbeeldig leven!” schreeuwt hij tegen regisseur en mentor Antonio Capuano (Ciro Capano). Fabietto loopt de hele film rond met een walkman (toeval of niet: “Naar de hel met de realiteit, ik wil sterven in muziek!” is overigens ook een quote van Céline) en als zijn geluk in één klap plaats moet maken voor bodemloos verdriet lijkt ook muziek vanzelfsprekend niet meer voldoende om bescherming te biden. Sorrentino uit zich als een dromer die door het wegvallen van zijn ouders maar één kant op kon gaan en laat ons zo heel even in zijn ziel kijken, zonder ze ooit echt helemaal bloot te leggen. De episodische structuur voelt bij momenten misschien een tikkeltje stuurloos aan en niet alle indrukken die de maker hier wil overbrengen komen even subtiel uit de verf. Zo flirt Sorrentino met het personage van tante Patrizia (Luisa Ranieri), een duidelijk product van “the male gaze”, meer dan tevoren met seksuele objectivering van de vrouw, iets dat we nog kunnen plaatsen in de context van een door hormonen geplaagde tiener door wiens ogen het verhaal hier tenslotte verteld wordt, maar dan is er ook nog zijn vader Saverio (wederom een genietbare Toni Servillo, daar niet van) die zijn zoon adviseert om zich zo snel mogelijk te laten ontmaagden (“Al is het door een lelijke vrouw, als het maar snel gebeurt!”). Een vroege ontmoeting van Fabietto met een sigarettensmokkelaar lijkt dan weer pas in de laatste akte geforceerd uit te monden in een vriendschap. Toegegeven, die scènes voorzien de prent wel van een charmerende energie die nog wel te rijmen vallen met de onvoorspelbaarheid van het leven.
Visueel is de hyper-gestileerde aanpak meer ingetogen dan we gewend zijn en toch is het ‘vintage Sorrentino’. Vaste DOP Luca Bigazzi werd dan wel ingeruild voor Daria D’Antonio, de pracht van de beeldcomposities is er zeker niet minder om. Het adembenemende helikopter-shot van Napels (en het zachte ‘toef toef’-geluid van de motorboten over de golven), de smeulende Vesuvius op de achtergrond en de nachtelijke indrukken van de San Francesco di Paolo-kerk en de Galleria Umberto I zorgen voor ronduit prachtige taferelen. Als een schokkende handheld-camera achter Fabietto en een vriend plaatsneemt op een scooter, nadat die twee impulsief besluiten het nachtleven op Capri te gaan verkennen, kan je bijna de wind in de haren voelen en is dat meteen ook een prachtige evocatie van jeugdige onbezonnenheid en dorst voor avontuur. Sorrentino dwingt de kijker tot appreciatie van dat soort momentjes waaruit hij als geen ander een weergaloze poëtische schoonheid weet te distilleren.