Sinds Ghostbusters in 1984 ongeveer 300 miljoen dollar in het laatje bracht (rekening houdend met de inflatie zou dat 650 miljoen zijn, goed voor een 37e plaats op de ‘adjusted for inflation’ lijst van de grootste kassuccessen aller tijden) waren er al een ‘sequel’ een paar flauwe televisieseries en een bijzonder slecht onthaalde ‘re-boot’ met een vrouwelijke cast in 2016. Bijna 40 jaar na het origineel is er nu een zoveelste poging om de franchise nieuw leven in te blazen met Ghostbusters: Afterlife.
Laat ons heel eerlijk zijn, ook de hitfilm uit de vroege jaren tachtig was al geen echte hoogvlieger. Aan het roer stond indertijd regisseur Ivan Reitman die verantwoordelijk was voor ondingen zoals Meatballs, Stripes en Kindergarten Cop. Dat Ghostbusters dus zowat het beste is dat hij ooit op pellicule zette, zegt eigenlijk meer over de rest van zijn oeuvre dan over de kwaliteiten van de film zelf. De regiestoel is nu overgenomen door zijn zoon Jason Reitman die ooit even veelbelovend uit de hoek kwam met Up in the Air, maar sindsdien vooral dezelfde weg als zijn vader lijkt op te gaan.
Stevig de kaart trekkend van de goedkope nostalgie, pende Reitman een script waarin de kleinkinderen van ‘original ghostbuster’ Egon Spengler, verhuizen naar het vervallen huis van hun grootvader en daar allerlei stemmige memorabilia vinden zoals de oude wagens, kledij, vallen en andere prullaria van de spokenjagers. Die spullen blijken warempel goed van pas te komen wanneer allerlei bovennatuurlijke verschijning wederom hun opwachting maken – uiteraard precies in het kleine stadje waar grootvader Spengler zich om totaal onbekende redenen terugtrok en daarom familie en vrienden achterliet. Dat geeft aanleiding tot een eindeloze opeenstapeling van situaties en speciale effecten die proberen hetzelfde te brengen als vier decennia geleden, maar dan uiteraard aangepast aan de veranderde tijden. Dat idee geldt eigenlijk een beetje voor de hele film, want alles wordt opgebouwd naar het onvermijdelijke moment waarop het originele team opnieuw zijn opwachting maakt. Alle hoofdrolspelers uit het origineel, Bill Murray, Ernie Hudson, Dan Aykroyd en zelfs – min of meer – de in 2014 overleden Harold Ramis, mogen hun plunje weer aantrekken en komen meespelen met de nieuwe ‘cast’ in een poging om het kwade – nog steeds in dezelfde herkenbare vorm – te verslaan.
Dat is bijzonder jammer eigenlijk, want heel af en toe zijn er vlagen te zien van wat een iets betere film had kunnen zijn. Een film die vertrouwen had in de jonge acteurs (Finn Wolfhard uit Stranger Things en vooral televisiester McKenna Grace zijn bijzonder goed) en die meer had kunnen brengen dan opgewarmde kost uit 1984. De prent die we nu te zien krijgen, heeft dat lef helaas niet en blijft steken in een louter nostalgische trip. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat – eigenlijk een beetje tegen alle verwachtingen in – Ghostbusters: Afterlife niet de vreselijkste film ter wereld is en er hier en daar in slaagt tenminste een paar momenten op te voeren die ook enigszins het bekijken waard zijn.