Twee vrienden maken een ‘roadtrip’ doorheen het Engelse landschap en halen herinneringen op aan hun lange relatie. Die plotbeschrijving van Supernova, zou eigenlijk net zo goed die kunnen zijn van Hinterland, het debuut van regisseur Harry Macqueen uit 2014 en het is zeker zo dat beide films een heel aantal gelijkenissen vertonen inzake stijl, sfeerschepping en thematiek.
Dat Supernova er niettemin in slaagt om toch een eigen gezicht en identiteit uit te bouwen, is vooral te danken aan het spel van acteurs Stanley Tucci en Colin Firth: dit is hoe je personages neerzet die kampen met mentale en/of -gezondheidsproblemen en dat is niet door de vertolking te overgieten met een saus extra sentiment, maar door het acteerspel en de situaties voor zichzelf te laten spreken. Beide vertolkers spelen een rol die ze met hun ogen dicht zouden aankunnen, maar slagen erin nuance en diepte te leggen in wat makkelijk had kunnen afglijden naar vlakke gemeenplaatsen.
Vooral Tucci is ijzersterk als de ouder wordende schrijver die kampt met vergevorderde Alzheimer en steeds meer afhankelijk wordt van zijn levenspartner (Firth). De trip die ze maken is dan ook meteen een soort emotioneel afscheid, aangezien beide mannen beseffen – maar grotendeels proberen te ontkennen – dat het punt niet meer zo veraf is waarop een normaal dagelijks leven onmogelijk zal geworden zijn. De camera van Macqueen zit – in de benepen ruimtes van de ‘camper’ waarin de protagonisten zich verplaatsen – de personages dicht op de huid, maar geeft vooral de kans aan het acteerspel om expressief te zijn: blikken, houdingen en bewegingen domineren de hele film. Niemand zal ook maar een seconde verrast opkijken over de manier waarop het verhaal zich ontvouwt (we weten waar dit soort plot heengaat) maar omdat het verzamelde talent voor de camera genoeg gewicht in de schaal weet te leggen, blijft het bewandelen van bekende paden tenminste fris en intrigerend.
Uit de vertolkingen groeit een portret van een relatie en een aanvaardingsproces dat evenwichtig genoeg is om te blijven boeien en dat vooral niet afglijdt naar ondraaglijke sentimentaliteit of dik in de verf gezette emotionele ontboezemingen en monologen. Dat wil geenszins zeggen dat Supernova daarom vlekkeloos is op dat gebied: hier en daar kan het script het toch niet laten om scènes in te bouwen waarin de hand behoorlijk overspeeld wordt, maar voor het overgrote deel weet de prent die uitwassen redelijk onder controle te houden.
Dat dit geheel niet echt een symbiose aan gaat met een even duidelijke visie op beeldvoering of visueel palet, is jammer. Macqueen bedient zich iets te makkelijk van fraaie plaatjes van het bevallige landschap en lijkt nooit echt goed te weten of hij die contemplatieve momenten wil uitspelen of net beperken. Het gevolg is een soms wat ongemakkelijk heen en weer schuiven tussen beide uitersten, maar andermaal zijn er de vertolkingen die de prent overeind houden. Supernova brengt niets nieuws en doet dat ook niet op een nieuwe manier. De film bestaat bij gratie van de hoofdrolspelers die eigenlijk alle lof naar zich toe trekken. Macqueen zelf blijft een soms wat kleurloos regisseur die hier het geluk heeft te mogen werken met twee acteurs die een absolute meerwaarde betekenen.
De wat raadselachtige titel slaat trouwens niet op een SF-idee, wel op het concept (en allegorie) van een stervende ster waarvan de overblijfselen als bouwsteen dienen voor nieuwe entiteiten in het universum.