In 2016 maakte Julia Ducournau haar langspeeldebuut met Grave (Raw), een uitdagende en scherpzinnige genrefilm waarmee de cineaste zichzelf positioneerde als een groot nieuw talent om in het oog te houden. Vijf jaar later is er eindelijk een opvolger en daarmee haalde Ducournau meteen de ‘Gouden Palm’ binnen in Cannes, tijdens een ceremonie die verder vooral in het geheugen zal blijven omdat juryvoorzitter Spike Lee ongewild de volgorde van de laureaten dooreen haalde en dus al bij de start Titane tot grote winnaar uitriep.
Reeds in haar eersteling, toonde de Franse filmmaakster een grote affiniteit voor het verwerken van intense fysieke elementen in haar werk, iets waarmee ze ontegensprekelijk aansluit bij het oeuvre van de Canadese grootmeester David Cronenberg. Voor Titane voegt Ducournau daar een intrigerend gender-gegeven aan toe, iets waar ze zelf ook in interviews naar verwijst. Ze doet dat gelukkig niet vanuit een krampachtige ‘woke’ of ‘cancel culture’ ingesteldheid, wel als kunstenares en cineaste die haar medium gebruikt om ideeën op een provocerende, gedurfde en uiterst geïnspireerde manier te vertalen naar het beeld.
Titane vertoont ook narratief enige gelijkenissen met de voorganger, aangezien ook hier een traumatische gebeurtenis een hele reeks ingrijpende veranderingen in gang zet. In dit geval is dat het auto-ongeluk dat de jonge Alexia meemaakt en dat resulteert in een titanium plaat in haar hoofd. Eenmaal volwassen zien we haar als danseres en vooral moordenares, wat uiteindelijk leidt tot een vlucht, een bizarre zwangerschap en een nieuwe mannelijke identiteit als de teruggekeerde zoon van een rouwende vader.
Het is onmogelijk om bij de start van die intrige niet te denken aan Crash van David Cronenberg. Lichamelijk trauma dat leidt tot een fetisjistische, seksuele en transcendente obsessie voor wagens is ook hier een vroege drijfveer en culmineert (met een knipoog naar John Carpenters Christine) in een seksscène tussen mens en wagen. Het tweede deel van de film slaat een ietwat andere richting in en begint dieper te graven in gendervraagstukken die op boeiende manier worden uitgewerkt en uiteindelijk uitmonden in een knappe finale op de hemelse tonen van Bachs Mattheus Passie. Ook vormelijk is Titane een rijpere versie van elementen die reeds in Grave aanwezig waren en kan de film rekenen op gedegen camerawerk van de Belgische fotografieleider Ruben Impens.
Toch is dit nog niet het grote meesterwerk waarmee Julia Ducournau zichzelf definitief op de kaart zal zetten. Het laatste uur lijdt immers een beetje onder een aantal terugkerende makkelijke momenten: dromerige danssequensen in combinatie met popmuziek en (zelf)reflectie zijn zo langzamerhand een vast gegeven aan het worden in films die zich willen onderscheiden. Het ontbreekt Titane hier en daar dan ook aan de finesse om echt alles wat de film aanraakt helemaal uit te werken: sommige ideeën dreigen wat verloren te gaan in die meer doorzichtige momenten en lijken in de loop van de prent wat naar de achtergrond te verdwijnen. Ondanks die schoonheidsfoutjes blijven er genoeg kwaliteiten over om de prent overeind te houden: Titane is een fysieke en viscerale kijkervaring die concepten als gender, seksualiteit en identiteit weet aan te snijden, zonder de drijvende kracht van een echte genrefilm daaraan op te offeren – alvast geen evidente verwezenlijking.