Mensen voor wie muziek, in het beste geval dan nog, slechts achtergrondbehang is: ze zijn te mijden. Gelukkig zijn er ook andere uitersten, zoals Gerrit de Jager, voor wie muziek net zo belangrijk is als eten en drinken. De Nederlandse tekenaar goot zijn liefde voor de meest levensnoodzakelijke aller kunsten in een fraai boek: Songlife.
De Jager, de man achter gastrips Roel en zijn beestenboel en De Familie Doorzon, liet in het vorige decennium al een andere kant van zichzelf zien met Door zonder familie. Ook nu trekt de auteur de autobiografische kaart, maar dan uit een volledig muzikaal deck. Gerrit de Jager behoort tot de mensensoort voor wie muziek levensbelangrijk is. Je vindt ze ook wel tussen de medewerkers van deze internethoek. Een fascinerend gezelschap dat volstrekt gelukkig kan zijn in de meest barre omstandigheden, als het maar toegang heeft tot een fraaie selectie songs.
Een van de eigenaardigheden van het muziekliefhebberschap, is dat vaak de drang opborrelt over die liefde voor muziekjes te gaan lullen. Vaak oeverloos, soms briljant. In de beste gevallen aanstekelijk. Gerrit de Jager hoort tot die laatste categorie. De man kan bovendien prima overweg met een tekenpotlood, wat van Songlife een waar feest maakt voor wie zich graag laat meevoeren door het enthousiasme van anderen.
Gerrit de Jager kiest daarbij voor een persoonlijke aanpak, waarbij hij muziek onder de aandacht brengt die belangrijk geweest is in zijn leven. De lezer wordt een boeiende ontdekkingstocht voorgeschoteld, zeker voor wie tijdens het lezen een streamingplatform binnen handbereik houdt. Je valt van de ene verrassing in de andere, soms zijn de ontdekkingen aangename kennismakingen of herontdekkingen, zo nu en dan is verbijstering je deel. Geen twee mensen houden er immers exact dezelfde voorkeuren op na. “Tempted” van Squeeze is, zachtjes uitgedrukt, duf. Maar: het gaat om de soundtrack bij de Jagers leven, niet het onze, dus als de man op het juiste ogenblik het foute lied leert kennen, kan dat net zo goed een diepe indruk nalaten.
Al die nummers altijd en overal bij de hand, het is iets dat tijdens de Jagers vormende jaren niet tot de mogelijkheden behoorde. En dat beseft hij zelf maar al te goed. De auteur beschrijft hoe in de tweede helft van de vorige eeuw muziek geconsumeerd werd door jeugdige luisteraars als hijzelf: in de woonkamer, in aanwezigheid van de rest van het gezin, dat zelden zijn opborrelende meningen voor zich hield. Waarbij het dus kon gebeuren dat een brommende pater familias een zucht van verlichting slaakt wanneer een elpee van The Mothers eindelijk de eindgroeven bereikt. “Héérlijk, net alsof je een paar knellende schoenen uittrekt”, klinkt het verlossende woord.
Ook de commentaar van de Jagers tienerdochter, die doorheen de pagina’s geregeld opduikt, confronteert de auteur met de generatiekloof en de bijhorende veranderende luistergewoonten. Is het gewoon het gezeur van een oude man? Of is er effectief wat verloren gegaan? Het urenlang door de platenbakken neuzen had wel tot gevolg dat de Jager van elke plaat die tussen 1968 en 1976 verschenen is de hoes kent. De man had natuurlijk al op jonge leeftijd een sterk ontwikkelde grafische kant, maar toch: muziek is vandaag gezichtslozer geworden, lijkt het wel.
Gelukkig spat de liefde voor muziek van elke pagina van Songlife. Er passeren zoveel namen dat het lezen leidt tot wekenlang luisteren en het al dan niet opnieuw ontdekken van talenten als Stevie Wonder. Elliott Smith. The Kinks. The Beatles. Percy Sledge. The Allman Brothers. Wie dat voor elkaar krijgt met zijn tekenwerk, heeft een belangrijk boek afgeleverd.