Pakte De Hondemepper niet zo lang geleden nog uit met een relatief strak programma, dan worden de teugels weer gevierd op Komen & Gaan, misschien wel het meest speelse en spontane album van deze vrijbuiters in jaren. De optelsom van negen muzikanten, een uitzonderlijke locatie en een “eigenlijk is er niks fout”-filosofie leidt tot een apart hoofdstuk in het ICP-verhaal.
Voor het eerst in jaren krijg je ook – om voor de hand liggende redenen – een uitgedunde versie van het orkest te horen, waarin Tobias Delius, Tristan Honsiger en Thomas Heberer ontbreken. Hun afwezigheid wordt gecompenseerd door het uitnodigen van twee bekende gezichten: basklarinettist Joris Roelofs, die intussen al een hele tijd samen speelt met Han Bennink, en gitarist Terrie Hessels van The Ex, een improvisator in hart en nieren die intussen ruim drie decennia speelt met diverse ICP’ers. Als Roelofs met zijn techniek en bagage naadloos aansluit bij het gezelschap, dan was Hessels altijd al een verwante geest die uitblinkt in de rebelse frictie waar het orkest zich zo graag van bedient.
Ook opmerkelijk: de locatie. Geen traditionele studio, maar Le Brocope, een theatercafé/restaurant in Friesland, waar kunst en muziek al jaren centraal staan. Op zich is het al een charmante plek, maar het karakter ervan werd expliciet in de kijker gezet, wat je ook mooi kan zien via een reeks video’s waarmee je eigenlijk het volledige opnameproces kan volgen. Voor sommige stukken zaten alle muzikanten samen in het restaurant te spelen. Voor andere weken ze uit naar verschillende ruimtes in het gebouw of werd er zelfs bewegend gemusiceerd, met geluidsman Marc Schots die je achter en tussen de muzikanten ziet lopen met een extra microfoon.
Het is naturalisme ten top: je hoort het kraken van de vloer, de verschuivende akoestiek, de tingeltangelende huispianola en de aanmoedigingen van honden Hansje en Lou. Of zoals Bennink in een van de video’s meegeeft: “Je hoort het komen en gaan, en dat zou ik zo graag willen op deze cd. Eigenlijk is er niks fout.” Je zou dat kunnen interpreteren als gemakzuchtigheid, als gebrek aan professionaliteit, maar je hebt natuurlijk te maken met muzikanten die graag teren op risico en dat kunnen, het moment uitbuiten met een combinatie van spontaniteit en discipline. Beluister hoe ze zich voor het eerst een weg banen door Glerums “De Linkerschoen, De Rechterschoen” en vervolgens verbaasd zijn over hoe goed die versie meteen zat. Niettemin krijg je er aan het andere uiteinde van het album nog eentje bij.
Veel muziek van het complete nonet bij elkaar krijg je dus niet. In opener “Lucht” wordt letterlijk gespeeld met lucht, tot Ab Baars binnenwandelt met de shakuhachi en hier en daar geluiden ontglippen: een zachte altsaxgolf, gebrap van de basklarinet. Gaan de twee versies van Glerums compositie meteen in de richting van de zwierige Ellington/Strayhorn-traditie, dan is het materiaal ertussen grilliger en vrijer van aard. De drie stukken “Komen en Gaan” zijn kleurrijke wandelingen met maffe klanken (kijk beneden hoe trombonist Wierbos de interactie wil aangaan met een hond), driftig klaterende erupties, flarden kamermuziek-achtige elegantie en carnavaleske gekte, maar ook verrassende momenten van schoonheid (deel 3).
Daarnaast: muziek die klinkt als de begeleiding bij een stille film (“Pianola Potpourri”), een serene uitvoering van Misha Mengelbergs “Kroket”, en een serie kleine bezettingen, met pianist Guus Janssen die Hessels een stukje Bach voorschotelt (en een hoop dissonant gewring terug ontvangt) en in Roelofs een partner krijgt die al even virtuoos reageert, en het trio Bennink, Baars en Hessels dat geen baldadige of volumineuze anarchie nodig heeft om indruk te maken. De improvisaties zijn grillig en onvoorspelbaar, en in combinatie met hun korte duur en de talloze afwisselingen voelt het aan alsof je voortdurend opnieuw op het verkeerde been gezet wordt.
Dat maakt van Komen & Gaan een album dat voor nieuwkomers misschien een beproeving kan zijn, maar eigenlijk best toegankelijk is. “Het moet een muzikale collage worden,” zegt regisseur Bennink ergens, en het gezelschap hield woord, met beide termen die evenveel belang afdwingen. Dus je kan wel blijven lullen over hoe het in Mengelbergs tijd allemaal anders klonk (nee toch), maar dan maak je meteen ook duidelijk dat je het punt mist. Deze ICP’ers staan nog altijd met een been in de traditie en met het andere op het ijs. De evenwichtsoefening is er een van meesters van het moment.