Hoe ga je om met een verleden waarvan je zelf niets afweet en waarbij alle anderen zich in een stilzwijgen hullen? En waar vind je de antwoorden als de betrokkenen zelf niet langer weten of lijken te herinneren wat er net gebeurde? Het vormt de rode draad in Esther Gerritsens nieuwe roman De terugkeer dat zware thema’s als depressie, zelfmoord en dementie treffend weet te vatten in wat een sterke familieroman is.
Sinds haar romandebuut Tussen een persoon (2002) heeft Gerritsen niet minder dan acht romans gepubliceerd die allemaal positief werden onthaald. Naast romans schrijft ze ook toneelstukken, columns en kortverhalen – in 2000 debuteerde ze met de kortverhalenbundel Bevoorrecht bewustzijn. Hoewel haar romans relatief kort zijn, weet ze steevast treffend de relaties tussen haar personages te schetsen met een zeker begrip en mededogen voor de gebreken waarmee ze allen te kampen hebben en hoe hun soms brute of onbeholpen gedrag hen helpt zich staande te houden in de wereld die meedogenloos onverschillig kan zijn. Binnen De terugkeer plooit die wereld zich terug op het kerngezin waarbij dochter Jennie centraal staat, alsook de vraag wat er twintig jaar geleden gebeurde met hun vader Gerrit.
Als volwassen vrouw kan Jennie zich immers moeilijk verzoenen met het idee dat haar vader zelfmoord pleegde. Hoewel ze pas vijf jaar was toen het gebeurde en ze zich weinig herinnert van de man die klinisch depressief was en vooral passief op de zetel lag, heeft ze het gevoel dat er meer aan de hand is. Haar moeder leerde zestien jaar na de dood van hun vader een nieuwe man kennen en leeft al enkele maanden samen met hem in Ibiza wanneer die Jennie en haar broer Max verschillende keren belt. Johanna begint immers steeds meer tekenen van alzheimerdementie te vertonen en daar heeft haar partner Frans niet voor getekend. Het is aan haar kinderen om voor haar te zorgen, in het bijzonder daar zoon Max het ouderlijke huis nog steeds op orde houdt en vlakbij woont.
Wanneer Frans met Johanna terugkeert, komt ook Jennie, die in Groningen studeert, tijdelijk terug naar huis. Haar zwijgzame broer Max is getrouwd en heeft een dochtertje, maar of zijn huwelijk werkelijk gelukkig is, wordt nooit duidelijk. Max lijkt zich als oudste kind van jongs af aan verantwoordelijk gevoeld te hebben voor zijn ouders, in het bijzonder tijdens de depressie van zijn vader en na diens dood. Wanneer oom Ed, de veel jongere broer van Gerrit, langskomt om te helpen, ontstaan bij Jennie nieuwe twijfels over de nacht dat haar vader stierf. Ed was er die fatale nacht immers ook en volgens een buurvrouw was hij verliefd op haar moeder. Bovendien ontdekt Jennie dat het onderzoek naar de omstandigheden van Gerrits dood heel halfslachtig gebeurde.
Hoewel Jennies pogingen om het onderzoek nieuw leven in te blazen de motor vormen van het verhaal, is dit zeker niet het belangrijkste thema van het boek. Dat ligt in de moeizame relatie die de familieleden tot elkaar hebben. Johanna en Max sluiten zichzelf elk op hun eigen manier op in hun eigen wereld, terwijl Eds pogingen steevast verkeerd begrepen worden. Af en toe wordt teruggeblikt op het leven met Gerrit, die vanuit het hiernamaals commentaar geeft op de gebeurtenissen – een slopend bestaan met een man die nauwelijks nog in staat was voor zichzelf te zorgen en meer een last was voor zijn vrouw en kinderen dan hij zelf wenste. Net als alle anderen wil ook Gerrit het verleden laten rusten, maar niemand – en in het bijzonder Jennie niet – kan hem horen.
De manier waarop Gerritsen haar verhaal ontplooit en focust op haar verschillende personages toont een duidelijk vakmanschap en trefzekerheid. Hoewel geen van de personages psychologisch zwaar wordt uitgediept, komen ze toch naar voor als mensen van vlees en bloed die begrip en zelfs enige sympathie opwekken. De dood van Gerrit is een katalysator voor het verhaal, maar vormt geenszins de kern ervan. Wanneer Jennie het hele verhaal te weten komt, leidt dit niet tot een catharsis of heling. Wat er ook in de familie fout gelopen is, het kan, noch valt terug te brengen tot Gerrits dood. Het is aan de familie om zichzelf te vinden en de onderlinge banden los te laten, dan wel te versterken.
Met haar twaalfde roman bevestigt Esther Gerritsen wat wie haar volgt al langer weet. Hier staat een schrijver die met weinig aan de slag kan gaan om een indringende schets te maken van mensen en hun onderlinge verstandhoudingen. Haar personages hebben steevast hun mankementen en zijn evenzeer slachtoffer en product van hun geschiedenis, omgeving en eigen karakter. De oordelen blijven achterwege, er is alleen soort mededogen en begrip. Het besef dat de zaken nu soms eenmaal lopen zoals ze lopen en dat niemand daar echt iets aan kan veranderen. Het is voor De terugkeer niet anders.