De hele maand december blikt enola terug op het afgelopen jaar met de interviewreeks DIT WAS 2020. Daarin laten we artiesten aan het woord die het jaar maakten of wier plaat onterecht onopgemerkt de vergetelheid indook.
In Brussel razen de hiphoppers met zoveel geweld dat er niets anders lijkt te weerklinken. In de schaduw knutselt Glass Museum echter al jaren aan een eigen sound, en dat resulteerde deze lente in het knappe Reykjavik. Op hun tweede album hadden Antoine Flipo en Martin Grégoire nog steeds niet meer nodig dan de combinatie drum-piano-vleugje elektronica om soms epische verhalen te vertellen.
December 2016: in de Brusselse Botanique mag ik me samen met elvendertig andere jury’s (Wallonië-Brussel is ráár) buigen over de vijf finalisten van Concour Circuit – de Rock Rally van over de taalgrens. Eén groepje springt voor mij boven alles uit. In de Rotonde laten pianist Antoine Flipo en drummer Martin Grégoire horen dat je met die twee instrumenten meer dan genoeg hebt om golven van emoties, boekdelen aan plotwendingen over te brengen. Mijn vurig pleidooi haalt het net niet: Glass Museum wordt mooi tweede. Ik spring niet uit het raam.
Het is 13 maart 2020. Reykjavik, de tweede plaat van Glass Museum ligt al een paar weken hoog op de platenstapel, een interview dringt zich op. Het Virus steekt een stok in de wielen. De promodame mailt me: “Ik weet nog niet hoe we het volgende week zullen doen”. Het wordt uiteindelijk een ouderwets telefoontje; we zitten in de wittebroodsweken van de Eerste Lockdown, en Zoom is nog niet ontdekt. Van een tripje naar Brussel voor een gesprek van mens tot mens is echter geen sprake meer. Door een krakende telefoon spelen we in haperend Engels het spelletje Conversation Intercom. Het duurt bijna vijf maanden voor ik me weer aan de tape durf te zetten, en mezelf hoor vragen:
enola: Dit is jullie tweede album. Hoe zou je zelf zeggen dat Glass Museum is veranderd na jullie debuut Deux?
Martin Grégoire (drums): “Ik denk dat we vooral rijper zijn geworden. Reykjavik is het resultaat van jaren oefenen en live spelen, en hebben we helemaal anders opgenomen dan Deux. Deze keer hebben we alle nummers volledig geschreven vóór we de studio in trokken, waar we ze dan zo goed mogelijk probeerden op te nemen. Pas nadien zijn we gaan kijken hoe we ze ook weer live konden brengen.”
“Het was vooral de bedoeling dat Reykjavik veel gevarieerder zou klinken dan Deux. Dat moést, want met veertig minuten is dit een veel langere plaat dan ons debuut, dat hoogstens vijfentwintig minuten duurde, en dus hebben we in de studio hard gewerkt aan de texturen. We hebben veel vaker wat elektronica mee laten lopen, zodat elk nummer anders klinkt dan het vorige.”
enola: Alles vloeit ook veel beter dan op Deux, alsof jullie nu pas echt op elkaar ingespeeld zijn.
Grégoire: “Ik denk dat je vooral bedoelt dat alles nu meer ‘live’ klinkt. Het klinkt weidser, en dat is ook hoe het is opgenomen, waar de eerste plaat meer geproducet is opgenomen. De drums klonken bijna als hiphopdrum. Nu wilden we dat de piano en de drum klonken als wat ze zijn, zoals ons geluid ook live is.
Antoine Flipo (piano): “Niet dat we niet naar heel aparte geluiden op zoek zijn gegaan. Er is een nummer waar we de pianosnaren met een pingpongbal bespelen om een bepaalde klank te verkijgen, en ook met de drums hebben we van die dingen uitgehaald. Op “Sirocco” hoor je bijvoorbeeld schelpen.”
enola: Hoe werkt jullie creatieproces eigenlijk? Komt Antoine met afgewerkte stukken naar het repetitiehok waar Martin dan op reageert? Of wordt er gejamd?
Grégoire: “Het hangt van de song af. “Abyss” is bijvoorbeeld volledig door Antoine in elkaar gezet met Ableton-software, waar “Iota” of “Reykjavik” ontstaan zijn toen we een paar dagen samen zaten. Dan speelde Antoine een riedeltje waar ik drums onder zette die het een ander tempo gaven, en zo experimenteerden we met de dynamiek. En dan konden we nog zien of we er nog wat bastoetsen bij staken, of elektronica, of we de toetsen op een synth inspeelden om een andere dimensie te krijgen. Er is geen vaste regel, elke song volgt zijn eigen pad. En sommige ontstaan zo op één dag, andere vragen weken en weken waarin we tal van versies uitproberen.”
enola: En wanneer komt de elektronica erbij kijken?
Grégoire: “Dat is soms pas in de studio. De elektronische bas in “Nimbus Part II” is daar pas bedacht, en ook bij “Iota” kwam veel editing kijken. Dan wordt het bijna een onderzoek, zodra de toetsen en drums zijn opgenomen. Dan proberen we van alles uit dat daarbij past, spelen we met texturen om te zien wat bij het pianogeluid past. We willen immers niet beperkt worden door onze instrumenten; als er iets is dat er goed bij klinkt, dan moet dat erbij. Het album moet compleet zijn, een ervaring van begin tot einde. En daarbij mag technologie gerust een hulp zijn.”
enola: Overweeg je dan of je de groep niet moet uitbreiden? Ik weet dat jullie soms met een saxofonist optreden.
Grégoire: “Dat klopt, en alleen zo zien we dat zitten. Als we iemand extra meebrengen is het voor interessant solowerk bij ons materiaal, niet als uitbreiding van de groep. In de studio kan alles, maar live passen we ons zo aan dat dat niet nodig is, dat we het met ons tweetjes kunnen spelen. Oude nummers als “Electric Silence” of “Waves” hebben we ondertussen grondig hertimmers; die hebben een heel andere dynamiek gekregen, maar je mist niets van op plaat, want live is gewoon een andere zaak. Dan zet je veel meer in op dynamiek en de power van een nummer.”
enola: Hoe kwam je bij een titel als Reykjavik uit?
Grégoire: “Vorig najaar mochten we optreden op Iceland Airwaves en die paar dagen dat we in Reykjavik verbleven hebben een grote indruk nagelaten. De hele sfeer van de stad, al de sneeuw en kou inspireerden ons niet alleen tot het titelnummer, het klopte ook met de hele plaat. Toen we eind 2019 klaar waren met het schrijven, voelden we dat we een overkoepelend concept nodig hadden als titel, om de plaat een eenheid te geven en de hele sfeer te vatten. Ons eerste idee was “Colophane”, naar het sap van pijnbomen. Je ziet dat nog in het artwork waarin de oranje jurk van het personage een blokje hars lijkt, maar uiteindelijk kregen we door dat veel titels op de plaat te maken hadden met natuur. Toen voelde Reykjavik een heel vanzelfsprekende vlag om al die oude elementen te dekken.”
enola: Een puntje van discussie is wat jullie nu voor genre brengen. Gaan we voor jazz, modern klassiek, of wat dacht je er zelf op te plakken?
Grégoire: “Moeilijk hé. Onze generatie is sowieso beïnvloed door zoveel verschillende muziek dat het bijna onzin is om nog in etiketten te denken. Maar ik denk dat we zeker beïnvloed zijn door jazz, elektronica en klassiek, en dat we voor romantische sferen gaan. Nu ik erover nadenk: jazz lijkt me nog altijd het beste woord, want dat laat veel vrijheid toe, en improvisatie. Het draait om het vermengen van genres en risico’s durven te nemen; da’s jazz.”
enola: En wat doen we met postrock? Ik vraag het vooral omdat Antoines pianospel me heel erg doet denken aan de lyrische gitaren van Explosions In The Sky. Hij slaagt erin om zonder woorden toch hele verhalen te vertellen.
Flipo: “Dat vind ik een mooie parallel, die inderdaad een verwantschap met postrock blootlegt. Die bands nemen je inderdaad mee door een lange ontwikkeling om hun verhaal de tijd te geven zich te ontrafelen. En dat is ook iets wat moderne pianisten als Nils Frahm doen; beetje post-rock, beetje klassiek, maar nog altijd een gewone pianoklank gebruiken. ’t Is een manier om een compositie te benaderen, en dat wilde ik ook op dit album doen.”
Grégoire: “Ik heb nog in een postrockbandje gespeeld vroeger, dus: mag. We klonken een beetje als This Will Destroy You, en dat is interessant want postrock is natuurlijk ook een erg cinematografisch genre. Het neemt zijn tijd om de dingen op te bouwen, en dat doen wij ook. Ik denk dat je zeker in een nummer als “Reykjavik” iets postrockigs kunt herkennen.”
enola: Belanden jullie eigenlijk al eens op plekken waar men met jullie hybride muziek geen blijf weet?
Grégoire: “Dat valt goed mee. Soms zullen mensen wel even opkijken als ze een jazzduo verwachten en horen hoeveel rockdynamiek er in ons spel zit. Maar slechte ervaringen hadden we nog niet. Ik denk dat ook mensen boven de vijftig van onze muziek kunnen genieten en er iets in kunnen vinden. Al herinner ik me wel dat we eens in Rotterdam speelden en de geluidstechnicus me achteraf vertelde dat hij oude mensen vingers in de oren zag steken omdat we te luid waren.”
enola: Met jullie muziek is het gemakkelijk in zwaarmoedigheid te glijden, maar jullie trappen niet in die val. Er is altijd een soort lichtheid, niet?
Grégoire: “Da’s het gekke: wat je bij Glass Museum voelt, hangt dus heel erg af van je humeur. Als de zon schijnt klinken we optimistisch, aanmoedigend, maar als het niet goed met je gaat, dan kunnen we je net zo goed meer de dieperik in duwen. En ik heb zelfs al gehoord dat mensen een van onze nummers gráppig vonden.
enola: Jullie hebben getekend bij het Vlaamse label Sdban, waar ook De Beren Gieren, Stuff. en anderen thuis zijn. Het juiste milieu voor jullie dus?
Grégoire: “Ja, en vooral: in Wallonië en Brussel bestaan dat soort platenfirma’s niet. Terwijl het voor ons zó belangrijk is om met mensen te kunnen werken die begrijpen wat wij doen, samen met ons en hun artiesten een visie ontwikkelen. Dus ja, bij hen tekenen was de beste beslissing die we konden maken. Zeker omdat ze heel goed weten wat ze met instrumentale jazzy muziek aan moeten.”
enola: Zou je zeggen dat het voor bands moeilijker is boven de taalgrens dan in Vlaanderen?
Grégoire: “Ja, al is het voor een Waals-Brusselse band ook moeilijk werken in Vlaanderen. We zijn één land, maar het zijn twee gescheiden circuits. Zelfs al zitten we op een Vlaams label, het blijft moeilijk voor ons om bij jullie te mogen spelen. We hebben in Antwerpen en Brugge gestaan, maar ik hoop dat we met Reykjavik toch vaker bij jullie mogen langskomen. Jullie hebben in elk geval geweldige concertzalen en festivals genoeg.”