Negen maanden lang stonden de kleine Nelle en Dienne Bogaerts aan het comabed van hun broer. Twintig jaar later maken ze een plaat over die twee meisjes. Omdat je uiteindelijk het beste schrijft over wat altijd dichtbij zal blijven: “Brother, don’t fall ‘cause we’re holding on”.
Lili Grace, ’t is een band met veel gezichten. Het vroegste wat het internet toont zijn twee tienermeisjes van negentien en zeventien die op Limbomania 2009 klaarblijkelijk Krezip naar de kroon wilden steken. Drie jaar later toonden ze in Humo’s Rock Rally met het beklemmende “Close” dat ze hun trein in een donkerder station hadden geparkeerd. En waren er in 2016 plots de dansbare beats van “The Spell”, de single waarmee hun eerste EP vakkundig in de wereld werd geperst, dan liet “Dreamlover” twee jaar later weer iets anders horen. Wat was het nu?
Dat wisten de Bogaerts ook niet meer. Ergens in de afgelopen jaren werd een ernstige identiteitscrisis bezworen met een tripje naar de Ardennen, het resultaat was voorspelbaar “back to basics”. De zussen zouden terugkeren naar het gevoel van die slaapkamer waar het allemaal begon, en het idee dat aan de basis lag: zingen over hun gedeelde verleden. En wat daar lag te wachten, was een flinke brok om weg te zingen.
Elf en negen waren ze toen hun broer een verkeersongeval kreeg, en zwaargewond achterbleef. Maanden coma lang zaten de zusjes aan het ziekbed, “holding hands till the clock says goodnight”, zoals ze het in “Traveller” gaat. In zoetgevooisde samenzang stellen de zusjes zich voor hoe hun broer in de ruimte rondzweeft, op zoek naar redding. De kabbelende toetsen, de cello, ze zijn niet meer dan dat: een bedje voor die vocalen.
Een extreem verhaal als dat – de handige track by track kreeg u eerder deze week – vraagt ook muzikaal om uitersten, en dus kleedde Lili Grace zijn geluid om te beginnen uit tot de pure essentie. Spaarzame toetsen volstaan in opener “Silhouette”, in “Fishing Spot” is het een orgeltje dat vaag ronkt ergens diep onderaan; alle aandacht gaat naar die stemmen, die in harmonisch unisono radeloosheid, vredigheid of wat dan ook vertolken. En als dat in de zoetgevooisde Godslastering “Saints” of “Not God” al eens naar het dramatische van PJ Harvey neigt, dan is dat maar zo.
In dat laatste nummer halen de zusjes uiteindelijk flink uit. Want zo gaat dat in emotioneel turbulente tijden: als het niet zwart is, dan wit – of omgekeerd. Zo wordt het uitgebeende van het ene nummer alras gecounterd in de dwarsigheid van een ander. Scott Walker wordt het nooit, maar enige hermetischheid is de Bogaertsen niet vreemd in het op losgeslagen beats daverende “The Horde”, de onrust van “PDB”, of het gefluisterde, sinistere “Killer”, dat niet toevallig het zwarte gat in het midden vormt.
Het einde is een lichte vorm van hoop, een opgloeien van warmte ondanks alle ellende. De rust van “Fishing Spot” en de aan gospel grenzende familiale vrede van “Nothing Human” geven een vorm van closure. En je beseft dat Lili Grace ook op deze plaat heel wat outfits heeft gepast. Wie deze zussen zijn, waar het naar toe gaat, kan dus nog altijd alle kanten op. Spannend genoeg alvast om dit duo in de gaten te blijven houden.