Wat moet een band die altijd al dystopische muziek heeft gemaakt in een tijd waarin de werkelijkheid elke dystopie overtreft? Op Fiction klinkt het antwoord van Suuns helder: try to keep up.
De Canadese art-punkers brengen zes nieuwe songs, glimmend zwarte nummers die zich bewegen over de terreinen van noise en industrial, Midden-Oosterse drone en elektronische freejazz. Ze trekken een spoor van schaduwen achter zich en ze gunnen geen moment rust.
Fiction is opgetrokken uit restmateriaal van oude opnames. De sessies lopen in tijd en plaats uiteen: Dallas in 2015, de Breakglass Studio in 2009, het Montréalse Hotel2Tango in 2014. Dat materiaal heeft de band bij de haren genomen en naar 2020 gesleurd, om het te verhakselen en vermengen met nieuwe geluiden, ideeën en technieken. De naden en oneffenheden zijn merkbaar op deze ep. Ze is duidelijk een catalogusje geworden, een waaier met diverse stijlschakeringen. Maar ze blijft overeind. Want alles wat hier leeft wordt aangestuurd door dezelfde mechanische harteklop, een combinatie van gitaren en buzuqs, synths en vocoders. Ze komt laat op gang, maar dat gold ook voor de songwritercarrière van Leonard Cohen en die was zo slecht nog niet. Opener “Look” is zo kaal dat hij zich bezwaarlijk een song laat noemen. Eerst weergalmt Ben Shemies stem, zwaar vervormd, daarna de kermende feedback van een gitaar. Pas dan, op het einde, een basdrum die op het middenrif weegt.
“Breathe” is een tandem met de landgenoten van Jerusalem In My Heart, met wie Suuns al eerder een plaat hebben gemaakt. Het is een oriëntaalse en gespijkerde klankexplosie die iets te veel neigt naar vormloos lawaai. Met “Pray” dient zich wél een echte Song aan. Ze heeft alles wat een progrockparel moet hebben: venijnige drums, gitaaruitvallen, een synth die uit de donkerste nachten is gesneden. De rest: een titelsong die nergens boven de middelmaat uitstijgt, de noise-pop van “Death” (met een gloedvolle Amber Webber van Lightning Dust), en ook nog het maatschappijkritische “Trouble Every Day”, waarin het gelijknamige bluesnummer van Frank Zappa op een elektrische stoel wordt gebonden. Een aardigheidje dat Suuns er alsnog in doet slagen om dystopischer te klinken dan de doorsnee nieuwslezer in 2020.
Als ik deze Suuns aan het werk hoor, denk ik aan Clinic, kevers en bloeddoorlopen ogen, Sonic Youth ten tijde van Daydream Nation, Allen Ginsberg die met Howl in z’n hoofd zat. Misschien ook aan Laurie Anderson, in de nummers waarin Shemie het antwoordapparaat in zijn strot aanzet. Al denk ik toch vooral aan Suuns zelf, dat mismoedige viertal dat ruw maakt wat glad is en hoekig wat rond is. Zo hoort het. Zo is het.