Filmische biografieën over het leven van een artiest – schilder, muzikant, auteur of andere – zijn meestal bijzonder oninteressante aangelegenheden. De makers zijn vaak enkel geïnteresseerd in een aaneenschakeling van uit het leven van het onderwerp gegrepen dramatische feitjes, zonder veel aandacht te besteden aan wat de persoon in kwestie boeiend genoeg maakt voor een ‘biopic’: diens creatieve werk. Er zijn uitzonderingen zoals de barokke kunstenaarsportretten van Derek Jarman (Caravaggio) en Peter Greenaway (Nightwatching) of de surrealistische visie die Ken Russel biedt op de totstandkoming van de roman Frankenstein in Gothic – een film waarmee deze Shirley wel een paar raakpunten vertoont.
Steevast zijn dat soort op Oscars en andere prijzen verlekkerde films niet meer dan geïllustreerde zwakke scenario’s, die aan meerwaarde moeten winnen door een gerespecteerd acteur of actrice toe te laten al diens maniërismen los te laten op het historische personage – met resultaten die variëren van geslaagd tot beschamend slecht. Ook Shirley heeft met Elisabeth Moss een klinkende naam op de affiche en lijkt aanvankelijk vooral voorbestemd om de hele film op te hangen aan het staan of vallen van haar vertolking. Moss speelt Shirley Jackson, auteur van wereldberoemde griezelverhalen zoals The Lottery en – vooral – The Haunting of Hill House, dat schitterend verfilmd werd door Robert Wise in 1963. Jackson was een eigenzinnig figuur, begiftigd met een even scherpe pen als tong en deinsde er niet voor terug in de clinch te gaan met de omgeving waarin zijzelf en haar echtgenoot – criticus en academicus Stanley Hyman – vertoefden. In het script is ze reeds een gewaardeerd en gevreesd auteur, geplaagd door agorafobie, existentiële angsten en twijfels en bovendien verslaafd aan alcohol en medicatie, op een moment dat een jong academisch koppel de intrek neemt in het statige huis dat de schrijfster en haar man bewonen (Jackson en Hyman omringden zich inderdaad graag met literair en ander talent). Al die feiten zijn gesprokkeld uit verschillende momenten uit het leven van de auteur en vormen gelukkig niet de ruggengraat van de film. Veel meer dan in dramatische plotontwikkelingen is Shirley er immers vooral op uit om het creatieve proces in een boze koortsdroom te gieten die meer drijft op akelige beelden en dito emoties, dan op psychologisch realisme.
Wat cineaste Josephine Decker vooral weet te vatten, is de manier waarop de relatie tussen de schrijfster en de jonge vrouw van het koppel die bij haar komt inwonen, verstrengeld raakt met de vreemde machtspelletjes en het aan- en afstoten tussen haarzelf en haar echtgenoot en hoe dat aanleiding geeft tot verhevigde emoties die dicht aanleunen bij de horror en angst die de verhalen van Jackson kleuren. Hier en daar kan de prent het niet laten te vervallen in vervelend drama, maar voor het grootste deel is dit een biografie die op zoek gaat naar momenten en indrukken en die probeert in een broeierige sfeerschepping te hullen waarin verhaal, gedachte en filmische realiteit voortdurend door elkaar heen lopen. Dat proces is niet altijd vlekkeloos en lijdt soms onder wat te opzichtige symboliek, maar Decker doet tenminste een poging om het materiaal te injecteren met energie en afwijkende benaderingen, eerder dan een zoveelste stoffige film af te leveren over een vereerd personage waarvan we alleen een brave en flauwe representatie krijgen.
Shirley wordt ook geholpen door het feit dat Elisabeth Moss zichzelf behoorlijk intoomt en niet de film voortdurend naar zich toe probeert te trekken, waardoor haar emotionele duel met de Australische actrice Odessa Young ook het nodige evenwicht krijgt.
Dit is onder geen beding pure of overweldigende cinema, maar binnen een beproef en vermaledijd genre is Shirley tenminste enigszins verfrissend.