Na een decennium ellende leek het Conor Oberst wel iets om opnieuw een plaat te maken met oude bekenden in plaats van weer maar eens nieuwe muzikanten. En zo voelt de grote terugkeer van Bright Eyes ook: als een oude maat die na al die jaren nog steeds zo vertrouwd voelt als toen. Maar net als voor vriendschappen geldt voor groepen: je vindt de magie van vroeger nooit echt helemáál terug.
Hoe slecht het ging met Oberst de afgelopen jaren? Goh. Het begon met een valse beschuldiging van seksueel misbruik, en toen dat eindelijk min of meer vergeten was, ging zijn gezondheid zwaar achteruit. “Cyst in the brain en zo”, het volledige verslag kregen we op die pijnlijk eerlijke soloplaat Ruminations. En toen dat weer voorbij was, moest de zanger afscheid nemen van zijn broer – “Hij heeft zichzelf min of meer doodgedronken” – en zijn vrouw. Dat laatste was “maar” een vriendschappelijke scheiding; toch een lichtpuntje.
Natuurlijk wordt het dus allemaal samengevat op dit Down In The Weeds, Where The World Once Was. Hoe diep Oberst zat? “Hot Car In The Sun” geeft een idee. “Made my bed and I brushed my teeth / Didn’t think about dying / Got up to face another day / It’s just painful to walk around / It’s just painful to talk out loud”. Dat huwelijk? In afsluiter “Comet Song” vliegt het servies tegen de muur, net ervoor, in “Calais To Dover”, kotst hij zich de zeezieke ziel uit het lijf: “I just knew that it was over.” Soms gebeurt dat gewoon, dat je bestemming en je status rijmen. Dat mag je niet laten liggen.
Krijgen we daarom een kniezend en tandenknarsend album? Integendeel. Van bij de eerste gezongen zinnen na de als vanouds psychedelische opener “Pagetuners Rag” gloort het licht door de kieren. “Got to keep it going like it ain’t the end / Got to change like your life is depending on it.” Churchill wist het al: “if you’re going through hell, keep going”. Oberst blijft niet bij de pakken neerzitten, maar raapt zichzelf stukje bij beetje weer op. Omdat dat gewoon is wat je doet, en er altijd een lichtpuntje is. Een komeet, bijvoorbeeld: “There’s tulips in the wheelbarrow / There’s cherries in the tree / There’s a comet in the sky at least / One night a century.”
Muzikaal wordt al eens een blik over de schouder geworpen. Voor het eerst mocht het allemaal klinken als wat al eens geweest was. Uiteindelijk was Bright Eyes bijna tien jaar weg geweest, misschien kon het geen kwaad om nog eens terug te keren naar het geluid van die oude platen: beetje folk, beetje orkestrale grandeur, her en der wat lo-fi van het hele prille begin, en om af te toppen nog wat elektronica.
“Mariana Trench” is waar we met The People’s Key waren achtergelaten; luid en groots, tikje stadion, en dan een tekst die het kapitalisme op de korrel neemt tegen de achtergrond van de natuurkrachten. Beetje much, maar wel één van de sterkere nummers. Ergens in de mix staat Flea te slappen, zoals hij dat her en der nog zal doen. Achter de drums zit trouwens Jon Theodore van Queens Of The Stone Age. Zeg niet dat Oberst in al die jaren niet heeft geleerd hoe vrienden te maken.
“Pan And Broom”? Zweempje kale elektronica à la Digital Ash, maar ook wat weinig, “One And Done” doet het beter en voller. En in dat “Comet Song” komt het orkestrale van Cassadaga nog eens naar boven. Mooi. “Tilt-A-Whirl” is het soort ouderwetse ontboezeming dat Oberst al twintig jaar geleden schreef. “Stairwell Song” is een verre herinnering aan “Ladder Song”, van op The People’s Key, maar dat is vooral een weetje voor de harde fans.
Doe er nog de doedelzak van “Persona Non Grata” bij, en het opmerkelijkste van Down In The Weeds… is daarmee opgelijst. Al te vaak ook klinken de nummers immers zo Bright Eyes-as-Bright Eyes-is dat ze alweer voorbij zijn voor ze opvallen. Veertien tracks lijkt niet veel, maar is op die manier toch onvermijdelijk te lang, en dan gaat het minder om specifieke nummers dan om de veelheid. Moet “To Death’s Heart (In Three Parts)” geschrapt worden ten voordele van “One And Done” of omgekeerd? Is “Just One In The World” beter dan “Persona Non Grata”? Maakt niet uit. Probleem is dat ze allen aanwezig zijn, en je bijna blij bent dat je met “Calais To Dover” nog iets krijgt dat meteen je aandacht grijpt.
Geen perfecte terugkeer, dus, meer een voet die in het water wordt gestoken, waarna wel wordt geconstateerd dat het lekker voelt. Dat is heel goed nieuws, en het feit dat we live nog wat moeten wachten op de terugkeer van Bright Eyes voelt in dat licht vooral wrang. De wetenschap dat de groep bij zijn aanmelding bij platenfirma Dead Oceans meteen tekende voor twee platen, stemt echter vrolijk. Nu Oberst en de zijnen opnieuw weten dat het lekker zwemmen is, kan het alleen maar beter worden.