Dit is de zomer van make-do. Van pakken wat je kunt krijgen. Van zegeningen tellen als je die hebt. En als het Antwerpse cultuurleven een nodeloos strafkamp te verduren krijgt, dan zak je maar af naar Brussel. Want daar geeft men de muziek wel nog een kans. Glauque bedankte met een zinderend concert apéro dat de pijn voor wat hún festivalzomer had moeten worden slechts een beetje kon verzachten.
Want het zou de zomer van Glauque zijn geworden. Over de taalgrens, en zelfs bij de zuiderburen (check bijvoorbeeld deze set op Cabaret Vert vorig jaar), was de hiphopgroep vorig jaar al een sensatie. Met een eerste EP achter de riem zou het Waalse kwintet deze zomer helemaal bevestigen. Het draaide, zoals u weet, anders uit, en dus staat Glauque hier: in een veredelde zomerbar, voor een publiek van languit chillende hipsters. “Het is wat het is”, zou Donald Trump zeggen. Het was ook wat het was. En dus doet Glauque, uiteindelijk ook maar blij om eindelijk nog eens buiten te mogen, alsof het allemaal niet zo is. Dit is Pukkelpop, en de groep mag headlinen.
Zo voelt het toch als toetsenisten Lucas Lemage en Aadriejan Montens en drummer Baptiste Lo Manto een potige intro op de groep loslaten. Bubbelende synths plaveien de weg voor knisperende beats, tot Lo Manto de song dramatisch dreunend doet openbarsten. Het is filmisch. Dramatisch. Tikkeltje bombastisch. Het spelt: “Hier zijn we.” En daar zijn ze ook: Louis Lemage en zijn backup Aaron Godfroid.
Het is Lemage die met zijn spervuur het hoge woord voert. “Ça commence dans un cri de peine” begint een verhaal aan rateltempo, voortgedreven door spookachtige synths. De frontman toont zich meteen een vocale acrobaat, een dichter aan sneltreintempo die de woordspelletjes niet schuwt. “Fin de verre sinistros / Fin de vers sinistre / J’vois l’humain comme une chose / Et l’amour comme une dose” En dan het refrein: “On est tous voués à vivre” – We zijn gedoemd te leven. Neen, het is geen pretje in de wereld van Glauque, maar als zij er over vertellen, klinkt het op zijn minst aanstekelijk.
Als dit een offensief is, dan is “Vivre” de granaat die de vijand meteen moet overrompelen; pure powerplay die alle tegenstand bij voorbaat uitschakelt. En dus mag er meteen even gas teruggenomen worden. Dan wordt Glauque dreigend, zoals de lucht boven dit erg Berlinish aandoend terrein, met een rapper die inhoudt met de intensiteit die Timothy Oliphant in Deadwood drie seizoenen volhield: de elastiek kan elk moment knappen, maar zal het nooit doen. Het zal uiteindelijk ook niet regenen. Dat valt dan weer mee.
Dat is het spelletje dat Glauque speelt: aantrekken en afstoten, en nooit mag je je echt gerust voelen. Het voelt vaak als een Massive Attack dat teruggekeerd is naar de duisternis van Mezzanine omdat er nog meer te verkennen viel. Omdat die ook werkt als je ze combineert met de gespannen agressie van Lemage: part time nerd, hiphopheld in het diepste van zijn gedachten.
Vier nummers telt de Glauque-EP als we de intro en outro niet meerekenen, en het goeie nieuws is: wat daarrond wordt gespeeld, moet niet onderdoen voor dat straffe materiaal. “Etre le connard qui insulte ou celui qu’on insulte” gaat eentje, en het davert en raast. Lemage raast ondertussen zo hard dat we even bang zijn dat het minimale houten verhoogje waarop hij te keer gaat het elk moment kan begeven. Het wordt er niet beter op met “Robot”, waarin de synths het spookhuisniveau nog wat opschroeven.
Even – éven – lijkt het geen goed idee hoe Lemage aankondigt dat het gedaan zal zijn. “That’s no way to say goodbye”, denken we bij het iets te atmosferische “ID8”, maar we zijn natuurlijk nog iets vergeten. Lemage niet. “Réveille-toi, regarde devant toi / Quel désastre” begint het. “Plane”, natuurlijk; één woord, een wereld die zich opent, de hit die deze zomer had moeten doen ontploffen. In een rotvaart sleurt Glauque je de hel van een drugsverslaving in, het zinnetje “C’est pas grave / La vie est un crash test” klinkt geruststellend, maar je gelooft het beter niet. “Plane” is waanzin die eindigt in meer gruwel: “Quand t’allumes, tu t’éteins, pour une vulgaire lamelle / Tu perds l’esprit, les mains tendant vers l’ciel / Et si tu crèves, tout est calme”
En dan hoor je dat Glauque niet van plan is om verder nog iets uit te brengen van wat we vanavond hoorden. “We hebben al twintig à dertig andere nummers om uit te kiezen voor ons debuut”, vertelt Lo Manto na afloop. Het voelt juist. Wie hier al staat, moet niet ter plaatse blijven trappelen, maar vooruit stormen. Ergens voor volgende zomer moeten we die eerste langspeler van de Namurois te horen krijgen. Het wordt een herfst en winter vol reikhalzend uitkijken.