In 2017 liet de Russische regisseur Kantemir Balagov, zich opmerken op het Filmfest Gent met Tesnota, een film die draaide rond een Joods gezin in een troosteloos en anoniem Russisch stadje. Met zijn opvolger Dylda (Beanpole), is Balagov duidelijk nog gegroeid als regisseur en vooral zijn visuele palet is duidelijk rijper en subtieler geworden.
Beanpole is gebaseerd op het boek De Oorlog heeft geen Vrouwengezicht van Nobelprijswinnares Svetlana Aleksijevitz, waarin de auteur een stem geeft aan de vergeten vrouwelijke militairen die vochten in de Tweede Wereldoorlog. De oorlog wordt in de film nooit op directe wijze getoond, maar is wel voortdurend latent aanwezig in verwondingen, trauma’s en verhalen. Wanneer een verpleegster verteld over platgebrande Russische dorpen, is het dan ook bijna onmogelijk om niet te denken aan Elem Klimovs Come and See, een film die de gruwel van de strijd in Rusland op bijna fysieke wijze tastbaar maakte.
De ‘bonestaak’ uit de titel is de jonge Iya, die gewonde soldaten verzorgt in een ziekenhuis in Leningrad, net na de oorlog. Iya is ook zelf een veterane en hield aan de gebeurtenissen aan het front een medische conditie van apoplexie over: zonder enige aanleiding bevriest het meisje vaak helemaal, waarna ze zich voor onbestemde tijd niet meer bewust is van de wereld om haar heen. Vroeg in de film vormt die aandoening de aanleiding voor een noodlottig ongeluk, wanneer Lya het jonge kind knuffelt dat haar overal vergezeld. In een schier ondraaglijke scène, zijn we getuige van de manier waarop de jonge vrouw onvrijwillig het kind verstikt wanneer ze de controle over haar bewustzijn verliest.
Het duurt even voor we door hebben dat het om het zoontje gaat van een strijdvriendin, die – zelf onvruchtbaar – vervolgens Lya onder druk zet om voor haar een nieuw kind te verwekken en te dragen. De relatie tussen de beide vrouwen vormt de spil van de film en toont zowel hun onderlinge krachtmetingen als hun omgang met de harde buitenwereld.
Zoals voormalig FFG artistiek directeur Patrick Duynslaeger opmerkte in zijn essay over de film op de website van het festival, doet de vormgeving (lang aangehouden camerastandpunten, veel close-ups en een intens kleurenpalet) denken aan de vrouwenportretten die Ingmar Bergman draaide in de jaren negentienzeventig. Ook hier wordt het gezicht de spiegel van de ziel die door de film veelvuldig afgetast wordt. Beide hoofdrolspeelsters – Viktoria Miroshnichenko en Vasilisa Perelygina – zetten indrukwekkende vertolkingen neer en Balagov plaatst hun spel in een opmerkelijke en dwingende visuele arena. De hele film wordt gedomineerd door tinten van geel, groen en rood, die een radicaal anti-naturalistisch aura schenken aan een prent die in handen van een minder begenadigd cineast makkelijk de kaart had kunnen trekken van realistisch sociaal drama. In de plaats daarvan benadert de regisseur de dramatiek bijna als een opera, waarin kleur en compositie een cruciale rol spelen in het vormgeven en begrijpen van de emoties. Zo duikt rood op in de decoraties van de kale ruimtes, maar is de kleur ook nadrukkelijke aanwezig in de bloedingen die regelmatig bij beide dames optreden en die de link met de net voltooide oorlogsgruwel steeds aanwezig houden. Rood is ook overweldigend aanwezig in een van de sterkste momenten van de film – wanneer Lya voor haar vriendin de gedwongen conceptie ondergaat – terwijl fel wit licht en combinaties van geel en groen de meer contemplatieve en ingetogen scènes bepalen.
De esthetische kracht van Beanpole verhindert dat dit een zeurderig nihilistisch en dramatisch sermoen wordt, terwijl toch het gewicht en de impact van de onderliggende thematieken bewaard en gerespecteerd worden. Kantemir Balagov plaatst zich met deze Dylda in ieder geval stevig op de kaart als een van de meest opmerkelijke nieuwe talenten en levert een prent af die reikhalzend doet uitkijken naar nieuw werk.