Stellen dat Roderik Six een interesse heeft in apocalypsen lijkt op basis van zijn literaire output alvast niet zo ver gezocht. Met nog maar drie romans op de teller heeft hij er intussen al twee opgehangen aan een apocalyptisch wereldbeeld – niet alleen debuut Vloed (2012) heeft immers een wereldramp als uitgangspunt, maar ook zijn laatste roman, Volt. Toch lijkt Six meer door andere thema’s voortgedreven te worden, want wat beide romans gemeen hebben met Val (2015) is een focus op kleine, gesloten gemeenschappen en welke rol eenieder daarbinnen lijkt te spelen.
Gold in Vloed nog dat een nieuwe zondvloed langzaam maar zeker de hele wereld overspoelde en een groepje niet altijd sympathieke studenten in hun studentenhome gevangen hield, dan kiest Volt voor een heel andere aanpak. Zonder al te veel details vrij te geven, wordt duidelijk dat het er met de wereld in de nabije toekomst niet al te best aan toe gaat. Een machtige conglomeraat heeft op een eiland (vermoedelijk ergens voor de Zuid-Afrikaanse kust) een reusachtig gebouw opgetrokken (door sommigen de Onyx genoemd). Van daaruit bestuurt het zijn minimaatschappij en – zo wordt tussen de lijnen duidelijk – heeft het een Big Brother-achtig bestaan opgebouwd waarbij nooit duidelijk wordt wat het net genereert, welk doel het dient of hoe het zijn bestaan bestendigt. Het gebouw en bedrijf zijn daarbij zozeer met elkaar vergroeid dat beide doorheen de roman meer en meer samenvallen tot een onbekend, monolitisch geheel.
De spil in het verhaal is het hoofd van de veiligheidsdienst, Duvall, die op het eiland zijn eigen streng beveiligde bergvilla heeft die hij deelt met een vreemd, vermoedelijk oorspronkelijk wild huisdier en zijn chauffeur/bewaker/knecht Benji. Die laatste is een van de oorspronkelijke eilandbewoners waarmee de werknemers van de organisatie in een ongemakkelijke verhouding zitten. Want hoewel de organisatie een vorm van werkgelegenheid verschaft, is de grens met uitbuiting en slavernij diffuus en onduidelijk. Toch lijkt Benji Duvall op een vreemde manier haast onvoorwaardelijk trouw te zijn en verblijft hij zo goed als continu op diens terrein. Naast Benji heeft Duvall overigens weinig contacten – voor de conglomeraatwerknemers annex bewoners (Duvall is zowat de enige die apart woont) lijkt hij weinig sympathie of respect te hebben. Hij beschouwt hen als niet meer dan een troep in blauwe pakken (de kleur van succes) rondhollende werkmieren die vooral druk bezig lijken zonder echt iets te presteren of creëren.
De enige medewerkers met wie Duvall enig oprecht contact heeft, lijken dan ook al even contactgestoord te zijn als hij. Enerzijds is er Sebastian, die relatief laat in de roman opduikt en vooral ondergronds aan het werk is en anderzijds de haast stereotype “gekke wetenschapper” Victor, voor wie wetenschap de facto amoreel is en wiens experimenten zonder duidelijk omschreven te worden toch een gevoel van onbehagen oproepen. Het enige wat echt duidelijk wordt, is dat de organisatie naar een vorm van onsterfelijkheid streeft en dat die een prijs heeft. Dat gevoel wordt verder versterkt doordat Duvall geregeld terugblikt naar het verleden met een gevoel van onthechting, depersonalisatie en vervreemding – alsof dat leven iemand anders toebehoorde.
Die terugblikken en mijmeringen lichten weliswaar enige tipjes van de sluier op rond het verleden van Duvall en hoe hij bij de organisatie terecht kwam (alsook de laatste fases van de wereldbrand) maar ook hier kiest Six eerder voor vaagheid en insinuatie dan voor een helder en duidelijk beeld. Volt lijkt in die zin veeleer een allegorie te zijn die zich nergens duidelijk wil laten kennen omdat zo het mysterie verloren zou gaan. Het is als een kwade droom waarin hebzucht en amoraliteit hand in hand gaan met onderdrukking en wreedheid. Want laat er geen onduidelijkheid over bestaan: ook al worden de “inlanders” onderdrukt en net niet als slaven behandeld, toch spreekt uit het boek geen naïef beeld van “vreedzame wilden”. Ook binnen hun microcosmos heerst namelijk net zo goed een zucht naar macht en een sluimerend blind geweld.
Six heeft, zo blijkt ook uit zijn vorige romans, er altijd een handje van weg gehad om de lezer te laten sympathiseren met wat de facto onaangename en individualistische hoofdpersonages zijn. Hun motieven lijken steevast weinig ingegeven te zijn door een verlangen naar harmonie of rechtvaardigheid, maar veeleer voort te komen vanuit een oeroud overlevingsinstinct. Duvall spant in deze de kroon in de manier waarop hij niet alleen van zowat alle gevoelens gespeend lijkt te zijn, maar ook in de manier waarop hij anderen gebruikt en manipuleert. Uiteraard is er (ietwat voorspelbaar) een traumatische gebeurtenis uit het verleden, maar het is nog maar de vraag in hoeverre die hem gevormd of net verlost heeft van bepaalde remmingen. Net als de andere personages is Duvall immers voornamelijk een archetype die zijn rol in de tragedie dient op te nemen.
Volt is voor velerlei interpretaties vatbaar, al kan niet voorbij de duidelijke karikaturale uittekening van een uitbuitend kapitalisme gekeken worden. Stellen dat het boek gelezen dient te worden als een kritiek op het neoliberalisme en door bepaalde economische fixaties gedreven denken, doet het echter oneer aan. De uitvergroting van een maatschappelijk thema is immers standaard voor de dystopische roman waaraan Six meer dan een element ontleent zonder zijn verhaal meteen duidelijk in die categorie te plaatsen. Volt drijft daarvoor te veel op sferen en impressies waarbij een overkoepelende verhaallijn losjes aan elkaar hangt, maar niet primeert. Op dat gebied verschilt de roman duidelijk van Six’ twee vorige boeken, die – hoe uitgebeend ook – wel een zekere plot hadden en meer of duidelijker speelden met genreconventies.
Toch sluit de roman aan bij de twee eerdere delen uit de zogenaamde V-cyclus, op de manier waarop het een afstandelijk individu binnen een gesloten gemeenschap schetst en een amoreel universum blootlegt. De kracht van Six schuilt niet echter niet zozeer in die overkoepelende thematiek als wel in de manier waarop hij dit stilistisch aanpakt. Meer nog dan in de andere twee romans lijkt de verfijndheid van de zinnen te primeren op verhaal en plot. Voor een aantal lezers zal die voorkeur voor een esthetische aanpak ongetwijfeld storend overkomen, maar wie zich vooral wil laten meeslepen door een literaire koortsdroom zal in Volt een vertrouwde reisgezel vinden.