What’s in a name. Winter & Winter, het label dat een kwarteeuw geleden opgericht werd door Stefan Winter, kon moeilijk een gepastere naam dragen. Toch voor deze nieuwe release van Joachim Badenhorst & Mógil, een audiofilm waarvoor het vijftal zich liet inspireren door een klassiek kortverhaal van de IJslandse schrijver Gunnar Gunnarsson (1889-1975). 51 minuten lang dwaal je mee rond over ondergesneeuwde vlaktes, langs heimelijke bergpassen en idyllische vergezichten.
De samenwerking van de Belg, die het merendeel van de muziek schreef en klarinet en basklarinet voor z’n rekening neemt, en de IJslanders gaat intussen al terug tot het vorige decennium en leverde intussen vier albums op. Op Adventa hoor je vocaliste Heiða Árnadóttir, gitarist Hilmar Jensson (samen met Badenhorst ook te horen in een kwartet met Ruben Machtelinckx en Nathan Wouters), violiste Kristín Þóra Haraldsdóttir en trompettist Eiríkur Orri Ólafsson (zie ook Carate Urio Orchestra). Ze omschrijven hun recentste album zelf als een muzikaal gedicht in dertien episodes, waarvoor ze scènes uit Gunnarssons saga over vriendschap, onvoorwaardelijke trouw en harmonie met de natuur vertalen in muziek die duidelijk haar wortels heeft in het Hoge Noorden, maar veel rijker is dan zomaar een homogene brok sfeer.
Nochtans voel je wel hoe hier goed nagedacht werd over volgorde van songs, opbouw van die sfeer en verrijking van klankkleur. Ook al kan je de woorden niet begrijpen (de korte hoofdstukjes in het artwork helpen wel), toch voel je dat je deelgenoot bent van een zorgvuldig uitgestippelde reis, met een aanzet die vanuit verschillende perspectieven de speelzone afbakent, een toename van beweging en dynamiek in de buik van het album, en ten slotte weer een terugkerende rust of veiligheid. Daarbij vindt de band voortdurend een mooi evenwicht tussen het weidse, het idyllische en de verlatenheid, maar maakt ze meteen ook het gevaar van eenzaamheid en ontbering tastbaar. De natuur is een onuitputtelijke bron van schoonheid, maar soms ook een kille, meedogenloze moordenaar.
“Hátið Fer í Hönd” zet de sfeer met lange uithalen van viool, trompet, basklarinet en gitaar, een delicate laagjesstapeling die een kennismaking is met de gure wind én de weldadige zon. Het engelengezang van “Án Hiks” doet er meteen wat hoogtemeters bovenop; hier bevind je je in een droomwereld, ver verwijderd van het dagelijkse geharrewar, met etherische motieven en een haast sacrale elegantie. “Uppsprettu Lind” zet volop in op weelderige kamermuziek en laat voor het eerst ook het ongemak binnensijpelen. Het vormt een aankondiging van wat verderop te wachten staat, want na de huiselijke warmte en eenvoud van “Botn” stuurt het album aan op een lichtjes andere koers.
Het middenluik van het album past bij een zoektocht die niet zonder gevaren is. Het ene moment heb je geen andere keuze dan beschutting zoeken tegen de natuurelementen, even later betekent stilstand je doodsvonnis. Die tweespalt wordt heel erg mooi uitgewerkt vanaf “Á Milli Hárra Fjalla”, waarin een uitgepuurde eenvoud hand in hand gaat met een muzikale weelderigheid die voorbereidt op het donkere randje en de onheilspellende schaduwen die komen. De storm van “Ylur”, loodzwaar en haast theatraal, wordt knap gecontrasteerd met het naïef-lieflijke “Milli Tveggja Heima”, een melancholisch brokje folkpop dat al net zo delicaat is als de Chinese pop die Gary Lucas ooit binnenstebuiten keerde. Veel charmanter wordt het niet. “Á Öræfum” laat dan weer horen dat niet alleen inspiratie opgedaan wordt bij folk, kamermuziek, improvisatie en pop, maar ook bij meer hedendaags klassiek: instrumenten worden hier vernuftig verweven, uitgebouwd tot een massieve grandeur die ei zo na implodeert. Het is meteen ook de start van een afbouw, met woordeloze vocalen, opnieuw een intimistisch stukje folkpop (“Andar í útlegð”) en de speelse uitbundigheid van afsluiter “Von”, die suggereert dat alles uiteindelijk goed komt.
Bij een verhaal over mens, dier en natuur (of een muzikale uitwerking ervan) kan het een valkuil zijn om te snel te verglijden in goedbedoelde, maar tranerige sentimentaliteit. Dat is iets wat deze muzikanten weten te ontwijken, zonder daarom de puurheid en warmte van het verhaal op te geven. Je voelt hier de hunkering naar eenvoud, verbondenheid en essentie, maar die krijgt vorm in een knap gelaagde, poëtische gedaante die invloeden, kleuren en temperamenten laat samenvloeien met vanzelfsprekend gemak. Een film voor de oren, die misschien op z’n best is zodra de vorst z’n werk doet, maar ook daarna zal fascineren. Heel mooi.