Straf toch: Two Hands is na U.F.O.F het tweede album dat Big Thief dit jaar uitbrengt. Zo staat de teller meteen op vier voor Adrianne Lenker en haar mannen. De vorige waren respectievelijk goed, beter en best. Wat kan daar nu nog op volgen? Two Hands beantwoordt de vraag op de best denkbare manier.
Wat een jaar moet het geweest zijn voor Big Thief. Valt het te verwonderen dat net gevoelsmens Lenker met haar groep er na grofweg zes maanden terug staat met een nieuwe plaat? Werkelijk alles bombardeert ieders gevoelens zo hard langs alle kanten dat het eerder verbijsterend is dat er niet meer kunst uit voortvloeit. Elke poging heeft daarin z’n verdienste, maar in het geval van Big Thief willen we toch graag de maatstaven van het hoogste schap hanteren. Het moge alvast duidelijk zijn dat Two Hands wel degelijk meer is dan een inderhaast gebakken broodpudding van de kruimels die de keuken bezaaiden nadat Lenker en co er U.F.O.F in bereidden. Nee: andere sfeer, andere toon, ander onderwerp.
Was UFOF nog een wonderlijke verkenning van het meest buitenaardse in ons allerdiepste, dan is Two Hands letterlijk de “earth twin” daarvan. Deze tweede houdt inderdaad de voeten meer op de grond en weet ook daar gevoelig onder de huid binnen te dringen. Over dat onderscheid was bewust nagedacht, zo blijkt: U.F.O.F is opgenomen in de bossen van Washington, Two Hands in de woestijn van Texas. De opnames gebeurden zoveel mogelijk live, wat enkele van Lenkers strafste vertolkingen tot nog toe opleverde. “Forgotten Eyes”, titelsong “Two Hands”, “Shoulders” en zeker “Not” behoren zo makkelijk bij het scherpste en meest beklijvende werk van de band.
Lenker zingt – nog altijd met kinderlijke oprechtheid – over bloed, in zowel de figuurlijke als letterlijke zin. Die twee zijn schokkend mooi verweven in “Shoulders”, waar Lenker ons wederom met een zekere achteloosheid een gruwelijke openbaring – “The blood of the man who killed my mother with his hands is in me / It’s in me, in my veins” – voor de voeten gooit. Losse lichaamsdelen zoals die titel figureren meermaals doorheen de plaat. Handen, schouders, ogen zijn als pars pro toto voor mensen en bij uitbreiding relaties, getypeerd door bijna groteske en fantastische gevoelens.
De huid van “Wolf”, bijvoorbeeld, kleeft met tekstflarden als “Mermaids don’t kill / That’s the way they sing so fine” op het lijf van die ongebreidelde fantasiewereld. Probeer maar eens niets te voelen als Lenker voorzichtig aan het huilen slaat zoals de wolf uit de titel: geen beginnen aan. Da’s eigenlijk al zo van bij het begin, waarin openend wiegeliedje (er is er altijd wel eentje) “Rock And Sing” een vreemde staat van zaligheid opwekt. Maar centraal staat nog altijd de rauwe emotie van “Not”: eerst drie minuten existentiële chaos in woord en dan nog eens zoveel van datzelfde in gitaargeweld.
Wat had Big Thief nog te bewijzen na U.F.O.F eerder dit jaar? Het antwoord zal dan maar verstopt zitten in de krochten van dat schitterend schurende “Not”. De combo Lenker-Meek-Olearchik-Krivchenia levert gewoon een verbijsterende head trip af. Zomaar, voor de tweede keer dit jaar. Big Thief kan dat.