Met J’accuse brengt regisseur Roman Polanski een passieproject, waar hij al vele jaren op broedt, tot leven op het witte doek. Was de affaire Dreyfus eind negentiende eeuw voer voor verhitte discussies, dan is het nu vooral het privéleven van de Poolse cineast dat onder vuur ligt. De artistieke waarde van de film afmeten op de persoonlijke besognes van de maker lijkt ons in ieder geval geen goed idee.
Frankrijk, 5 januari 1895. Met veel gevoel voor drama wordt Alfred Dreyfus, een joodse artillerieofficier, gestript van zijn rang en zijn sabel gebroken. Was de veroordeling voor spionage nog niet genoeg, dan is deze publieke vernedering de ultieme genadeslag. Georges Picquart, die het hele gebeuren gadeslaat, vindt het allemaal vrij amusant. ‘Hoe stelt Dreyfus het?’, vraagt een collega met een glimlach op de lippen. ‘Als een joodse kleermaker wiens geld in de vuilbak wordt gegooid’, antwoordt Picquart. Algehele hilariteit. Als diezelfde Picquart niet veel later ontdekt dat er iets niet koosjer is in de hele Dreyfus affaire, bijt hij zich als een bloedhond vast en schopt daarmee tegen tal van heilige huisjes binnen het Franse leger. Hij zal er een hoge prijs voor moeten betalen, zowel privé als professioneel.
ALLE PERSONAGES EN GEBEURTENISSEN ZIJN WAAR bloklettert de film in zijn openingsminuten. Het is een boude uitspraak waar niet veel regisseurs zich aan zouden wagen. ‘Gebaseerd op’ of ‘ Geïnspireerd door’ is een veel veiliger en vaak ook een veel interessanter gegeven. Als cineast heb je dan veel meer uitwegen om een persoonlijke, artistieke interpretatie te geven van de feiten. Het is en blijft een verfilming van een historische thriller van Robert Harris. Bovendien kan je je afvragen of de ultieme ‘waarheid’ eigenlijk wel bestaat. Polanski heeft zich niettemin bijzonder goed geïnformeerd over de zaak en over de tijdsperiode. Zo lijken quasi alle acteurs als twee druppels water op hun historische evenknie en is de mise en scène zodanig goed uitgewerkt dat je het gevoel krijgt dat je echt in het negentiende eeuwse Parijs rondloopt. Op dat vlak steekt de rolprent Peterloo, het sociale pamflet van Mike Leigh, toch naar de kroon. Het classicisme van J’accuse zorgt er jammer genoeg voor dat Polanski niet uitpakt met de gebruikelijk visuele hoogstandjes die we van hem gewend zijn. Ook de liefdesaffaire van Picquart, erotiek speelt een belangrijke rol in veel films van de cineast, wordt opvallend sec in beeld gebracht. De verontwaardiging over de Dreyfus affaire en het antisemitisme dat hieruit voortvloeide is terecht, alleen is de figuur van Roman Polanski als morele spreekbuis, door omstandigheden die niets met de film an sich te maken hebben, niet erg geloofwaardig meer. Het zou ons niet verwonderen dat het brede publiek dit een relevante en noodzakelijke film vindt die jammer genoeg gemaakt is door de ‘verkeerde’ cineast.
Het is zo goed als onmogelijk om het bij de bespreking van J’accuse niet te hebben over de olifant in de kamer: de ophefmakende beschuldigingen rond seksueel misbruik die het privéleven van Polanski opnieuw beheersen. Dat hierover opiniestukken verschijnen, is niet meer dan normaal. Wat echter minder gebruikelijk is, is het feit dat sommige filmrecensies voor negentig procent gaan over het privéleven van de cineast en amper over de film. Op die manier wordt er bijgedragen aan een verdere polarisatie en soms ook verkeerde berichtgeving over de figuur Roman Polanski. Filmcritici moeten zich bezig houden met waar ze goed in zijn: films al dan niet waarderen op hun mérites en niet meegaan in de speculatie rond het privéleven van een cineast.
De waarheid en niets dan de waarheid is het motto van J’accuse en dat resulteert in een bijzondere goede, maar ook vrij droge rechtbankthriller. De mix van Jodenhaat, spionage, vervalst bewijsmateriaal en een theatrale perscampagne is uiteindelijk minder dan de som van alle delen en spat deze keer niet van het doek.