Tegen de verwachtingen in blijkt Shura geen eendagsvlieg, maar gebruikt ze haar retrotrip als springplank naar een eigen geluid. Tijdens haar tweede tour stond dat er muzikaal en qua sfeer behoorlijk solide, hoewel haar stem er niet altijd even vast overheen danste.
Al twee platen lang neemt Shura ons mee op een nostalgische poptrip doorheen de late tachtiger en vroege negentiger jaren. Ze trekt de vroege Madonna van de dansvloer, kruist ze met Janet sans het militaristische kantje en loopt er richting indiepop mee. Ook haar voorprogramma van dienst, de Britse Rosie Lowe, refereert niet weinig aan de hitparade van weleer, zij het dan met een sterkere urban kant. Ze brengt meermaals TLC opnieuw in gedachten, en dan voornamelijk het hesere timbre van Tionne Watkins, met in de hoge noten zelfs een vleug Erykah Badu. In tegenstelling tot de heilige drievuldigheid van rond de eeuwwisseling is Lowe niet alleen het gezicht, maar de allrounder van haar werk. Ze vlocht live haar samples tot songs, hoewel het geluid daardoor zwaar onder de effecten gebogen ging. Het leverde wat verrassend botsende electrosoul af, maar miste diepgang in de teksten en begon na een tijd behoorlijk als eenheidsworst te smaken. De sfeer heeft ze; de refreinen mist ze, waardoor de nummers slechts weinig in je grijze massa blijven hangen.
Om een oorwurm hoeft Shura niet verlegen te zitten. Op Nothing’s Real stonden dan wel meer aanstekelijke popsneden; Forevher heeft een eenduidigere sfeer en een sterkere artistieke signatuur. De slaapkamerpop van het eind van onze vorige eeuw krijgt een indie make-over en wordt herschreven met eerlijke sentimenten uit de queer culture. Het relaas van Shura’s trans-Atlantische relatie “BKLYNLDN” opende de set meteen autobiografisch. De lo-fi-gerichte productie van de plaat ruimde bij deze plaats voor versterkte beats en verhoogd ritme. Ook “Religion” mocht de slaapkamer uit dankzij een sterkere funkinvloed die een flinke geut Prince en eighties radiorock in de mix gooide.
Doorheen de hele set wisselden materiaal uit plaat een en twee elkaar keurig af, hoewel de nummers uit het debuut nog steeds dat tikkeltje aanstekelijker bleken. Met nog strakker kletterende beats was “Indecision” al vroeg een hoogtepunt in de set, dat, met gesloten ogen, zowaar op de soundtrack van Who’s That Girl zou kunnen passen. Op haar zwakst was Shura niets meer dan die trip down memory lane. “Forever” was weinig meer dan charmant, en te nasaal gezongen om zelfs die badge met eer te kunnen dragen. Stemvastheid speelde haar wel meer parten, in de nogal shakey bridge van “Side Effects” onder meer. Vaak werd ze net iets te opvallend onder autotune of samples verborgen. Op haar best nam Shura echter die mix van retro-inspiratie om er een eigen, indierock-gerichte spin aan te geven die twee platen ver steeds meer een eigen signatuur lijkt te dragen. Die stond stevig onder “White Light”, van wal stekend als een doordeweekse, zij het ultra-aanstekelijke popsong onder een regenboogspotlight, eindigend in een maalstroom van gitaar, drums en samples. Dit soort momenten deed je de spons over enkele uitschuivers vegen, om met een zoet voldaan gevoel de set te verlaten.