Dalton Distribution – de Vlaamse specialist in distributie van kortfilms en documentaires – en zijn Franstalige tegenhanger Agence belge bundelden afgelopen maandag hun krachten in hun geografisch en cultureel epicentrum: Brussel/Bruxelles. In Cinema Aventure stond de hele avond in het teken van kortfilms die elk op zijn manier een ode brachten aan Brussel. Ondanks het eclectische aanbod, viel één ding op: het absurdisme van Brussel is wat ons zowel zo hard met elkaar verbindt, wat ons aantrekt aan de grootstad en wat er zo afstotelijk aan is.
May Day
Het programma opende met zijn ‘pièce de resistance’ May Day, van Olivier Magis en Fedrik De Beul, een kortfilm die het afgelopen jaar al behoorlijk wat faam had gemaakt en het schopte de shortlist voor de Oscars. Helaas bleef de uiteindelijke Oscarnominatie later uit.
May Day is gedraaid op één specifieke locatie – een typisch armtierig Brussels appartement – waar een zekere Thierry het in zijn hoofd haalt om zijn job bij hoger bod te veilen onder de geïnteresseerden. In nauwelijks 22 minuten slaagt May Day erin om een enorme waslijst aan zowel zeer lokale (“Jullie Vlamingen voelen zich altijd beter als ons ofzo?”) als ontzettend universele (het ontzettend vernederende effect van armoede) thema’s op ontzettend gevatte manier bloot te leggen. Constant balanceert deze film op een onwaarschijnlijk ongemakkelijke koord van hilariteit en plaatsvervangende schaamte en woede. Talloze keren sta je op het punt om in lachen uit te barsten, terwijl je een fractie later plots beseft hoe ontzettend vernederend het tafereel is dat je gadeslaat. Uiteindelijk blijken de makers er een behoorlijk nihilistische visie op na te houden: Van de behoorlijk uitgebreide bende personages is er eigenlijk niemand die wint – zowel financieel als wat zijn/haar waardigheid betreft. Het leven blijkt gewoon behoorlijk rot te zijn.
Meli Melo
Meli Melo, een afstudeerproject van de Nederlander Julian Wolf voelt soms meer aan als een van beelden voorziene soundscape van een generatie dan een film: we volgen de Brusselse jongeren Felix (van Belgische afkomst) en Moktar (van Marokkaanse origine) die in hun vroege twintiger jaren de tijd laten passeren in Brussel en verder eigenlijk niet veel meer doen dan… niets. Meli Melo slaagt er ontzettend goed in de volstrekt unieke Brusselse jongerentaal te vatten – Wolf schreef zijn dialogen in het Amsterdams en liet deze door Brusselaars “vertalen” – en combineert korte naar niets leidende dialogen af met de beats & rhymes van de lokale hip hop van Zwangere Guy, L’Or Du Commun en Caballero & JeanJass, gemonteerd op het Brusselse straatleven.
Wanneer Moktar zich steeds meer bewust wordt van het feit dat ze in cirkels draaien en aangeeft daaruit te willen ontsnappen, vraagt hij hulp bij zijn maat Felix: “Wat gaan we morgen doen?”. Uit Felix’ antwoord blijkt vlakaf dat er niet al te gauw verandering zit aan te komen aan dat uitzichtloze nietsdoen: “Demain? Demain je taffe au colruyt.”
Une Soeur
Une Soeur was bij uitstek de minst Brusselse film van de hoop, maar ook dé genrefilm bij uitstek. Na een knappe herhaling van de openingsscène vanuit twee standpunten wordt meteen duidelijk met welke bedreigende situatie we te maken hebben: Een vrouw (Selma Alaoui) wordt ontvoerd door een man (Guillaume Duhesme) en belt een dame van de hulpdiensten (Veerle Baetens) voor hulp. Het spannende element bij uitstek is dat de vrouw niet vrijuit kan spreken over haar ontvoering omdat haar agressor naast haar zit in de wagen en denkt dat ze naar haar zus belt. Via een inventief spel van suggestief taalgebruik slagen slachtoffer en hulpverlener er toch in om met elkaar te communiceren en elkaar te helpen. Een niet al te verrassende film, maar hij vinkt wel alle verwachtingen van een degelijke thriller netjes af.
Nkosi Coiffure
De absurditeit van het Brusselse kwam al even bovendrijven in May Day en Meli Melon, maar wordt nog wat verder opgedreven in Nkosi Coiffure. Een Vlaamse vrouw vlucht na ruzie met haar vriend een Afrikaans kapsalon binnen en wordt daar opgevangen door een groep vrouwen van Afrikaanse origine. Aanvankelijk wijken alle cultuurverschillen nog voor ‘De strijd de Vrouw tegen de Onderdrukkende Man’ en scharen de Afrikaanse vrouwen zich als één blok achter de Vlaamse dame, totdat blijkt dat de Vlaamse dame voor toch een aantal andere waarden staat dan de dames die haar aanvankelijk helpen. Plots blijkt dat de steun van de Afrikaanse dames niet helemaal onvoorwaardelijk is en beginnen ze onderling van kamp te wisselen.
Nkosi Coiffure is op zijn minst een aangename prent en voelt zeker herkenbaar aan als karikatuur van Brusselse absurditeit, maar je voelt ook meteen dat de film een aantal steken laat vallen op filmisch vlak: dat er met “vrienden van” werd gewerkt in plaats van professionele acteurs valt soms net iets te hard op en ook de montage voelt ietwat onnatuurlijk aan.
Etat d’alerte sa mère
Afsluiten doen we met de meest absurde van de vijf films, een kortfilm die afklokt op 6’ en eigenlijk eerder één lange sketch is. We zien twee jongeren van Noord-Afrikaanse origine in een kebabzaak, heftig discussiërend over een hitsige avond met een meisje, terwijl de lokale politie hen achtereenvolgens hun identiteitskaart vraagt, ondervraagt, meeneemt naar het politiebureau, wel héél erg grondig fouilleert en laat opsluiten, terwijl ze onverstoorbaar hun conversatie doorzetten. Een volledig in het belachelijk getrokken, maar daarom niet minder geslaagde, persiflage op de negatieve framing van Noord-Afrikaanse jongeren in Brussel en hoe dit voor hen meer en meer deel wordt van hun dagdagelijkse leven.