Wat uw beeld van Tool ook moge wezen: Fear Inoculum is dad rock. Wie ten tijde van 10,000 Days actief naar muziek luisterde en hun concerten zag, is nu minstens 30. Laat dat even bezinken.
Qua referentiekader kan u The Division Bell nemen dat ook licht kalende en oververmoeide jonge vaders vijftien jaar na The Wall weer richting cd-winkel en festivalweide kreeg. Dat u overigens weet wat een cd-winkel is, is extra bewijs dat u een dertiger of veertiger bent, die naar Fear Inoculum heeft uitgekeken als ware het een virtuele flash back naar uw honderddagenfeest.
Maar net zoals die crush van toen er net als u nu enige pluimen verloren is en zich afvraagt waar ooit die energie voor jeugdige onbezonnenheid vandaan kwam, is het Tool van 2019 niet het Tool van 2006 en helaas nog veel minder dat van 2001 of 1996.
En voor u daar al te droef van wordt: tussen alle halsbrekende ritmes, psychedelisch artwork, hypnotiserende baslijnen en ietwat gedateerde gitaarlijnen door, is net dat ook het thema van dit album. We zijn ouder, wijzer, een illusie armer, maar we kunnen wel ongegeneerd kousen in sandalen dragen omdat we toch niet wakker liggen van Instagram. En dus liggen wij – Tool-fans die hen nog festivaltenten, de Vooruit of Vorst Nationaal zagen omver spelen – ook niet echt wakker van het feit of Fear Inoculum het carriebevestigende meesterwerk dan wel ietwat gepasseerde dad rock is. Het is een nieuwe Tool en dat hadden we fucking nodig.
Edoch.
Zoals bij de vorige Tool-albums, zegt de eerste beluistering van Fear Inoculum weinig. De titelsong klinkt dankzij tientallen beluisteringen en het radiohitschap direct vertrouwd, maar wel opvallend meanderend en ingehouden.
Ook “Pneuma” bekoort direct: de tegendraadse ritmes draaien rond en door elkaar heen. Keenan declameert een variant op de transcendentale thema’s uit Lateralus, terwijl Danny Carey de belangrijke woorden benadrukt met een stevige drumslag: een hypnotiserend oerwoud aan geluid. We zijn twee tracks en twintig minuten ver: songs die klinken als Tool, maar net dat beetje verder geëvolueerd zijn. Hoera!
En dan begint het wat mis te lopen. De andere vier tracks worden zo gedomineerd door de ritmesectie dat je er als luisteraar moeilijk mee weg kan. Carey haalt halsbrekende toeren uit. Bassist Justin Chancellor volgt hem soms, maar zorgt ook voor rust en houvast wanneer een schijnbaar eenvoudige baslijn door alles heen ronkt. Adam Jones haalt spectaculaire riffs uit zijn gitaar, maar volgt iets te veel de rusteloze ritmetrein in plaats van melodie of harmonie te zorgen. Dat is ook altijd Keenans sterkte geweest: zijn vocale capriolen en verleidelijke zanglijnen, zorgden voor lucht en licht in de complexe polyritmische constructies. Helaas krijgt ook hij – zeker op “7empest” en “Invincible” – oh zo weinig ademruimte.
“7empest” knipoogt naar de tijd van Undertow met een als vanouds bulderende Keenan. Zes minuten lang is het uitkijken naar het moment waarop dit nummer live over ons heen kan denderen. Maar het gaat nog tien minuten door, waarin Jones lijkt te willen bewijzen welke gekke rifjes en techniekjes hij in dertien jaar bijgeleerd heeft. Dat zijn er heel wat, maar het maakt dat “7empest” meer demonstratie van gitaar- en drumtechniek dan song is.
Iets gelijkaardigs speelt bij het kortere “Invincible”: dertien minuten lang speelt de band op een technisch duizelingwekkend niveau. Een compositie die naar adem doet happen, maar haar luisteraar daar op geen enkel moment ruimte voor geeft. Wist Tool in het verleden (in songs als “Third Eye”, “Aenema”, “Wings For Marie”, “Rosetta Stoned” of “Lateralus”) altijd de dynamiek te bewaken en op te bouwen naar hoogtepunten en rustpunten, stoomt “Invincible” altijd door op bijna het hoogste niveau en moet de band aan het eind zowaar naar eleven schakelen om nog wat extra effect te krijgen. Ja, dat is indrukwekkend. Neen, dat is niet aangenaam: zowel “7empest” en “Invincible” missen de dynamiek en de spanningsboog die Tool in het verleden zo meesterlijk wist op te bouwen.
Gelukkig is er nog “Descending” dat ook lang en technisch indrukwekkend is, maar Keenan wel alle ruimte geeft om zijn pessimistische tekst te zingen, fluisteren, brommen en declameren. Na negen minuten breekt Carey de song bovendien meesterlijk open met een welgemikte gongslag: lucht.
“Culling Voices” bouwt zeer traag van iets akoestisch op tot de “Maynard-is-boos-op-iemand”-track van het album. Na de puriteinse-fan-van-het-eerste uur in “Hooker With a Penis” en zijn platenbaas op “Ticks & Leeches”, windt hij zich nu op over de beschuldigingen van seksueel misbruik en de social media backlash die hij vorig jaar over zich heen kreeg. Een track die evenmin stoort als beklijft.
En “Chocolate Chip Trip” is – net zoals alle interludes uit de digitale versie – een snel te vergeten spielerei waarin Danny Carey soleert over iets wat wel erg dicht tegen “On the Run” van Pink Floyd heeft gelegen.
Een beluistering of zes verder rijst het vermoeden dat “Culling Voices” wel eens meer grower dan shower kan zijn en wordt zelfs “7empest “toegankelijker Al is het nog steeds meer jamsessie dan song. Fear Inoculum is dus geen carrièrebevestigend meesterwerk. Gitaar- en drumfetisjisten zullen daar ongetwijfeld anders over denken. Misschien moeten we zelfs even onderduiken voor alle mede-toonfans uit de omgeving.
Maar doe even deze lakmoesproef: welke songs wil u absoluut live horen? Hier zijn dat enkel “Fear Inoculum”, “Pneuma” en “Descending”. De rest zou zonde zijn van wat er niet gespeeld wordt uit de back catalogue. Niet dat het album slecht is. Wie er al dertien jaar op wacht zal terecht blij zijn, maar het is moeilijk voor te stellen dat we er even passioneel en tegen beter weten in mee zouden rondheulen om mensen van het genie van Tool te overtuigen als met Lateralus. En dat is al achttien jaar de lat waar ze over moeten.
Maar goed: dat album had misschien ook meer beluisteringen nodig dan wat Fear Inoculum al heeft kunnen krijgen om zicht tot dat alomvattende meesterwerk te omvatten, dus wie weet wat er zich na nog zeven beluisteringen nog openbaart. In afwachting daarvan – helemaal in het thema van het album – alvast een welverdiende 7. Of een 21/4 zoals Danny Carey ze graag heeft.
Een recensie waar de pretentie afdruipt…