Geen wereldbeker voetbal, een hittegolf die slechts een vage herinnering is en een regering in de steigers die het einde der tijden aankondigt. Een mens zou de moed voor minder verliezen, ware het niet dat Pukkelpop zich weinig aantrekt van dergelijke randfenomenen en eeuwig het leven viert. Drie dagen hedonisme, dure frieten en lauw bier, het klinkt alsof het altijd morgen blijft.
Vrijdag 16 augustus :: #proudmom
Vrijdag hoogdag. De vissers wisten het al tijden, en ook Pukkelpop huldigt het adagium. Weinig festivaldagen oogden zo veelbelovend als de echte openingsdag van Limburgs mooiste. Jong geweld, ouwe getrouwen en veelbelovende vrouwen. Veel belovende vrouwen.
Maar eerst Jef Neve, die net als vorig jaar met zijn Marquee Orchestra de Marquee mag openen. Wat toen een gewaagde zet leek, is vandaag het verlengen van de succesformule, en dat merk je. Weg zijn makkelijke binnenkoppers als de Game of Thronestheme, weg klassieke hits als Vivaldi’s Vier Jaargetijden. Voor de rest horen we meer van hetzelfde, maar dan uitgediept, en eigen werk, dat wervelt en af en toe zeemzoet blijft kleven. Neve blinkt uit met eigen composities en verrassende bewerkingen van Grieg en Farinelli, geeft het publiek open doekjes met hapklare bindteksten en Dvoraks pathetische “From The New World”, en amuseert zich schijnbaar te pletter voor dit publiek dat eigenlijk het zijne niet is. Het blijft een wankel evenwicht, dat orkest voor de festivalmassa, maar het is fantastisch dat het kan. Elk jaar een stapje authentieker.
Als iemand echt een thuismatch speelt, dan wel Eefje de Visser. Vlaanderen ligt al langer aan haar voeten, daar kon ook een miskleun van heb-ik-je-daar met Bazart niks aan verhelpen. De set is een aaneenschakeling van hoogtepunten, van “Mee” over “Jong” tot “Scheef”, aangevuld met twee nieuwe nummers. Die drijven vooral op stevige beats, wat niet mag verbazen na haar solotour vorig jaar. Visueel wanen we ons bijwijlen bij Janelle Monaé met een tot in de puntjes verzorgde choreografie en een publiek dat naar het eind door het zenit gaat. Begin volgend jaar verschijnt haar nieuwe plaat, wij benieuwd.
Velen voelden zich de laatste jaren geroepen om met weinig meer dan een gitaar en al dan niet een backing band het Kiewitse podium te bestijgen, weinigen bliezen ons écht van de sokken. Nilüfer Yanya doet dat wel, en hoe. Met haar unieke gitaarstijl, die het midden houdt tussen ritmegitaar en driftig experiment, en een stem die moeiteloos het gebeuk van aanpalende podia – dat blijft een probleem – overstijgt, wint ze de Club makkelijk voor zich. Op geen enkel moment is het ontbreken van haar band een euvel, Yanya excelleert makkelijk alleen op nummers als “Paradise”, “Baby Blu” en “The Unordained”. Zelfs een rechttoe-rechtaan rocknummer als “It’s All In My Head” blijft solo moeiteloos overeind. In het najaar komt Yanya naar de Gentse Centrale, het is maar dat u het weet.
In Antwerpen is er een café waar nog altijd gejuich opstijgt als de Foo Fighters nog maar eens Rock Werchter headlinen. Geen idee of ze daar al van Frank Carter & The Rattlesnakes hebben gehoord, maar we kunnen hen deze bier-en-patattenrock van ganser harte aanraden. Wanneer de voormalige frontman van Gallows “Heartbreaker” akoestisch inzet, krijgen we zelfs een hardnekkig jeukend emogevoel. Gelukkig is het nummer sneller gepasseerd, nog voor het goed en wel opengebarsten is. Neen, dit is muziek voor mensen die stiekem nog een Beavis & Butthead-t-shirt onder hun hemd dragen. Weg van hier. Wég.
Al is de vraag of het in de Castello zoveel beter is. Heel even denken we van wel. Harvey Sutherland knalt immers alsof het geen drie uur ’s middags is, maar de nacht lonkt. De naamgever zelf laat zijn toetsen gieren en kletteren, een drummer en bassist leggen er een stevig bedje krautrock onder dat bij momenten funky uit de hoek kan komen. Met wat afro- en Caribische toetsen werkt dit goed, maar wanneer Sutherland zijn synths laat schetteren als moest de komende Miami Vice-film van een soundtrack voorzien worden, houden wij het voor bekeken. Nooit ons ding geweest, die jaren tachtig.
Neen, een tweede Werchter lijkt het niet te worden voor Portland. Waar de Limburgse groep anderhalve maand geleden voor een afgesloten tent zorgde, valt dat in de Marquee vandaag eerder mee. Niet dat de groep geen goed gerief heeft meegebracht. “Everybody’s gonna get high with me”, zingt Jente Pironet a capella als intro, en wanneer de groep invalt krijgen we een flard gospel. “Expectations” gaat klapwiekend op zoek naar epische hoogtes, “Ally, Ally” krijgt een heerlijke Sigur Rós-achtige outro. En dan is er het broeierige “Sad Eyes Plain Butterfly” en de mooie countryvibe van “Lucky Clover”.
Je hoort het potentieel in de band dus, maar ook hoe het allemaal nog niet volgroeid klinkt. Zelfs de mama van Jasper Steverlinck zou deze set omschrijven als “een beetje traag af en toe”, goed dus dat we wéten dat dat aankomende debuut een pak gevarieerder zal klinken. Natuurlijk had de groep zijn set dan beter ook al in die richting georiënteerd, maar misschien moest het zo nog één keer zijn. Erger zijn de gated drums van Arno De Back die iets te veel op zijn jaren tachtigs knallen. Hadden we niet afgesproken dat we dat vanaf 1990 nooit meer zouden doen? Maar goed. Er is een bordje “#proudmom” in het publiek te zien, dus wie zijn wij eigenlijk? En natuurlijk was “Pouring Rain” een mooi slotnummer. De belofte van Portland blijft, het inlossen ervan mag echter wel gaan komen. Aftellen naar die plaat dus.
Anderhalve maand geleden stond Stormzy als headliner op het immense Glastonbury, in België is een Main Stage om half vijf ’s middags goed genoeg. Het lijkt er op dat de rapper dat zelf ook een beetje jammer vindt. Morgen is zijn zomertour gedaan, en je voelt dat zijn gedachten er niet meer bij zijn; een Caraïbisch strand wenkt en de grime klinkt al even loom tot hij het zelf beseft. “Jullie zijn hier niet voor de soulshit”, klinkt het dan. “Jullie willen wat energie!” Euh, ja. Maar dat beetje dat je vervolgens biedt, is ook maar dat. En wat je daarna weer uithaalt met “Shape Of You” is bijna nog erger dan wat Ed Sheeran er mee doet. Kan tellen, Stormz. Eerlijk? Hoé precies heb je dat van Glastonbury geflikt?
Big Thief handelt in breekbaarheid met stevige gitaren, maar wat broos is, kan ook stukgaan. Ligt het aan de warmte die eindelijk eens opsteekt, aan de versterkers die zich hebben overgegeven aan een zesjescultuur of aan het publiek dat het belangrijker vindt om erbij te zijn dan om aandachtig te zijn? We zullen het nooit weten, maar feit is dat Big Thief al te vaak klinkt alsof ze in een blikken doos staan te spelen. “Paul”, nochtans een dijk van een nummer, verdwaalt wat, “Shark Smile” begeestert de band én het publiek, maar nooit samen, lijzigheid heerst. Zonde.
Ergens tussen Alanis Morissette en PJ Harvey, in dat schier eindeloze spectrum, bevindt zich Sharon Van Etten. ’t Is vaker Polly, maar soms tuimelt ze naar de verkeerde kant. Van Etten meent elke noot die ze zingt, en is op haar best als ze een beetje zaagt, zoals in “No One’s Easy To Love”, bijvoorbeeld. Of als ze de Club gewoon stevig doch immer melodieus uit haar piketten rockt met “Comeback Kid” vroeg en “Hands” bijna helemaal aan het gaatje. Tussenin zijn er echter even zoveel momenten waarop Van Etten een beetje fm-rockt, en in haar monotonie te weinig begeestert. Maar dat vergeef je haar al bij de eerste noten van “Seventeen”, dat nostalgie, aspiratie en goesting gebald in een song voorstaat. Goed optreden, maar waren we slager geworden, hadden we gevraagd of het ietsje meer mocht zijn.
Dan Loyle Carner, een Britse rapper die even ver van gangsta rap staat als pannenkoeken bakken voor je ingebeelde zusje. Over dat laatste schreef hij dan ook gewoon een nummer – “Florence”. Carner is een knuffelrapper die zijn moeder eert, alles wat het publiek hem toegooit koestert en gebruikt doorheen de set en Boris Johnson vervloekt. Wanneer de applausmeter door het dak dreigt te gaan, vraagt hij het publiek beschaamd om te bedaren in plaats van zijn ego wellustig te laten strelen. Dat zou nochtans mogen, want met Yesterday’s Gone heeft hij een dijk van een plaat uit die ook live – met band – uitstekend overeind blijft. Het zou perfect kunnen dat het Hans Vanaken is, maar indien niet, is het Loyle Carner die de wereld zal redden.
Tien jaar To Lose My Life…, tien jaar pas op de plaats. Dat het debuut van White Lies destijds indruk heeft gemaakt, merk je vandaag nog in de Marquee waar die oude nummers enthousiast worden meegebruld. Jammer dus dat voor de Britse groep het vet toen al van de soep was, want veel potten werden nadien meer gebroken. Dubbel jammer: de groep gelooft er ook niet meer in, zo hoor je aan een moeizaam ploegend “Farewell To The Fairground”. “Is My Love Enough” is dan weer flauwe disco van het soort waar zelfs Arcade Fire zich niet aan wil branden.
Ook de geluidsman heeft er al lang geen zin meer in. Doorbraaksingle en wereldnummer “Unfinished Business” klinkt nergens naar, en ook de muzikanten slaapwandelen zich er maar wat doorheen. Vertrekken dus maar? “Jamaar, en “Death” dan?” wordt naast ons geprotesteerd, en er speelt momenteel enkel Brihang. Tja, als het enige alternatief de dood is, dan weet je het wel natuurlijk. En zie, “Death” wordt ook het enige nummer dat plots een beetje correct uit de boxen komt. Dom dus dat de groep er niets beters op vindt dan met dwaze versnelling- en vertragingsspelletjes te beginnen. Ach, het kalf is al lang verdronken. Op deze manier zien we White Lies zijn volgende plaat niet meer halen.
Dat Moderat al dan niet tijdelijk ten grave gedragen is, is zonde, maar het geeft de leden van Apparat en Modeselektor wel de kans om hun moederprojecten weer hoogtij te laten vieren. Beiden brachten eerder dit jaar een plaat uit die, naargelang de bron, uitstekend dan wel exquise als epitheton meekreeg. Modeselektor komt Who Else live voorstellen in de Dance Hall en overrompelt. Dat mag een klein wonder heten, want u staat als vanouds weer te keuvelen, foto’s van uw frieten dan wel uw kleine te tonen aan de ongeïnteresseerde kennis naast u of gewoon de voetbaluitslagen na te kijken. Het duurt dus even voor de show echt op gang komt, hoewel Gernot Bronsert en Sebastian Szary zowel muzikaal (nu eens dreigende bassen, dan weer slopende beats), visueel als vocaal alles uit de kast halen om de set ingang te laten vinden. En wat voor een set! “Wealth” jaagt de deuren uit hun hengsels, de nummers vanop meesterwerk Happy Birthday! werkten de boel af. Modeselektor verdiende meer tijd om hun set op te bouwen en bovenal een meer geïnteresseerd publiek, maar tovert de zonnige namiddag desalniettemin in een oogopslag om in een dreigende nacht.
We zijn het even gaan tellen: het is alweer de vijfde keer dat Franz Ferdinand Kiewit op de tourplanning heeft staan. Dat de Main Stage al even geen vaste prik meer is, dat laten Alex Kapranos en vrienden alvast niet aan hun hart komen. Uiteindelijk was het ook die keer met Sparks in de Marquee dat we de Schotten het scherpst uit de hoek hebben weten komen. En ook vandaag is er geen houden aan. Met “Always Ascending” begint een feest der herkenning zonder einde. Want ja, hoe vaak we al gehost hebben op “Matinee”, “Michael” of “Right Action”, het gaat niet vervelen.
Franz Ferdinand is alles wat White Lies daarnet niet was: strak, enthousiast en bevlogen. Dit is het soort hardwerkende band die zich niets aantrekt van een leeglopende tent, maar speelt voor wie blijft en alles geeft. En als er een verjaardag te vieren is – van een bassist, bijvoorbeeld – dan gebeurt dat in stijl met een taart en een zangronde. En was “Lucid Dreams” nooit een topsingle? Vandaag brengt Kapranos hem met een drive die doet geloven dat het dat wel was. Natuurlijk is de eindspurt voor splinterbom “Take Me Out” – nog altijd geen spatje aan energie ingeboet – en “This Fire”. Het vuur is nog niet gedoofd bij deze jongens: op naar de zesde keer Pukkelpop.
Gek wel, hoe de echte headliner van Dag Een zomaar verstopt staat in de Club, die – we kunnen het niet genoeg zeggen – ondraaglijke galmbak van een tent. Maar goed, na de passage van IDLES kan die toch het stort op. De Britten begonnen op stand “Alles Kapot”, en draaiden vanaf dan song na song een streepje bij. “I’m scum”, ging een beginselverklaring, “Never Fight A Man With A Perm” mocht Boris Johnson dan al in zijn gat steken. De toon was gezet, een flard “Bloodbuzz Ohio” van The National en “Raspberry Beret” van Prince staken er een grijns en een knipoog bij.
IDLES is punk zoals God het bedoeld heeft: luid, woest, en vol overtuiging. We zouden willen zeggen “Kwaad”, maar in die val trapt frontman Joe Talbot niet. En dus is “Danny Nedelko” geen anti-racismelied, maar een onverbloemd pro-migratielied dat met die “UNITY!”-kreet een strijdnummer is geworden voor wie anderen wél de kans op een beter leven gunt. De plankenvloer van de Club begint ondertussen een eigen leven, wij schrijven zinnen die soms aan één kant van de tent beginnen, om aan de andere kant te eindigen: notities nemen in de moshpit, u moet het ook eens proberen.
Zeiden we punk? Maak er stadionpunk van. Op zijn best is IDLES zo meebrulbaar als de pest, met als bonus dat Talbot je zinnige dingen laat meebrullen. “The best way to scare a Tory is to read and get rich” uit “Mother” bijvoorbeeld. Of het cynische “This is why you never see your father cry” en “I kissed a boy and I liked it” uit “Samaritans”. “This is what five feminists look like”, heeft de frontman zijn band dan al voorgesteld. Want anti-machistischer dan Talbot komen ze niet: moshen, oké, agressie, niet oké, en hoeveel zangers kent u die expliciet de security vooraan bedanken? Voor de Brit is het een evidentie, en maakt zo’n nette houding hem niet minder punk. Alleen al daarom is Talbot de belangrijkste zanger van deze tijd, en IDLES de belangrijkste band. Omdat iemand een bepaald soort goedgekapte schoffies van antwoord moet dienen.
Er is al wat geschreven over de twee optredens die The National dit jaar te berde brengt – op vrijdag die van een band vol scheppende artiesten, op zondag een levende jukebox, Billy Joel achterna. Wat het zondag wordt, weet enkel Ingeborg, maar de eerste, ongetwijfeld meest authentieke show, brengt alleszins verlossing. Want we waren, om eerlijk te zijn, wat op een twijfelpunt aanbeland met de band. En, zo hadden wij het gevoel na hun shows in Vorst en op Best Kept Secret vorig jaar, we waren niet de enigen. Ook de band leek immers wat te worstelen met zichzelf, op zoek naar een stem voor nieuwe tijden, een uitdrukkingsmiddel dat niet al drie keer voorgekauwd was.
Niet dat de groep op het nieuwste I Am Easy To Find daarvoor meteen de oplossing leek te hebben gevonden, maar elke fan weet dat een plaat van The National pas écht aan de canon wordt toegevoegd na ze live gehoord te hebben. En valt dat even mee.
Plots blijken die bij een eerste indruk soms wat meer gezichtsloze nummers naadloos bij de oudere klassiekers te passen, en die laatsten zelfs op de tillen. Het openingssalvo “You Had Your Soul With You” (ook op plaat makkelijk het beste nummer van I Am Easy To Find) – “Don’t Swallow The Cap” – “Sea Of Love” – “Guilty Party” zijn van het strakste dat we van de band gehoord hebben het laatste decennium. Het is af en toe nog wat zoeken – zo miste “Rosey” doel – en niet elke vrouwenstem past evengoed bij wat de broertjes Dessner aan herrie creëren, maar geef ze een zaalshow in het voorjaar wanneer ook live wat meer aan de nummers geschaafd is en het wordt een zegetocht zonder voorgaande.
Dat I Am Easy To Find niet de beste Nationalplaat is, blijkt vreemd genoeg niet uit de meer experimentele nummers, maar uit songs als “Rylan” en “Light Years”, nummers die The National al twintig keer geschreven heeft, waarvan dertien keer beter. Maar een kniesoor die daarom maalt wanneer we wel prachtige versies van “The System Only Dreams In Total Darkness” en “Pink Rabbits” krijgen, nooit vermoede pracht ontdekken in “Oblivions” en “Where Is Her Head”, en we eten opnieuw uit Berningers hand zoals we dat al een aantal jaar niet meer gedaan hebben.
“Mr. November” mag andermaal het orgelpunt zetten, en waar dat vorig jaar nog als clichématig aanvoelde, wordt het nu een eruptie van passie, wanhoop, frustratie en angst, in een tijdsgeest die Berninger nog het best samenvatte als “don’t believe any of this shit”. The National bracht I Am Easy To Find zo goed, zo authentiek en zo verlost dat we ons nauwelijks iets kunnen voorstellen bij de crowdpleaser die zondag volgt. Ze mogen ons verbazen.
Waarna een onverlaat ontdekt dat er op de kaart Hapkin voor één bon staat, de pintjes voor echt bier worden ingeruild en uw team op Niet Voor Publicatie-terrein belandt. Wij ontkennen alles, en praten niet zonder advocaat. Tot morgen.