Op Facebook kan je wel een Xavier Pamplona of twee vinden, maar die hebben niets met dit septet te maken. Dat werd immers gevormd rond een imaginaire naam door leider, bassist en centrale spil van de Amsterdamse jazz- en improvisatiescene Raoul van der Weide die, omringd door een groep jonge talenten en een collega-veteraan, nog maar eens een mooie toevoeging aan het Grote Nederlandse Jazzboek bij elkaar speelt.
De band werd in 2016 opgericht en hinkt op twee complementaire gedachten: enerzijds wordt vooral gewerkt met composities van muzikanten/bandleiders waar van der Weide de voorbije veertig jaar mee werkte (Bert Koppelaar, Guus Janssen, Tristan Honsinger), maar die blaast hij dan nieuw leven in met een stel twintigers en dertigers die momenteel kleur geven aan de Amsterdamse scene. En o ja, er is ook nog grootmeester Michael Moore, hier op klarinet, om mee de link met die rijke geschiedenis te vormen. Naast de twee ervaren muzikanten bestaat het septet verder uit basklarinettist Ziv Taubenfeld, baritonsaxofonist Giuseppe Doronzo (die niet zo lang geleden nog een fraaie soloplaat uitbracht), trompettist Alistair Payne, pianiste Marta Warelis en drummer George Hadow.
Het zijn stuk voor stuk figuren die een enorme veelzijdigheid aan de dag kunnen leggen en die hier ook tentoon kunnen spreiden. Play The is een live-registratie die stevig verankerd is in de jazztraditie, met elementen die zelfs teruggrijpen naar de vooroorlogse stijlen, maar die benadert met een frisse hedendaagse spirit, een fikse dosis vrijheid en een souplesse die bij momenten even speels als virtuoos klinkt. Dit is die beruchte combinatie van respect en rebellie waar de Nederlanders nog altijd een patent op hebben, en die ook hier uitgevoerd wordt zonder uit te monden in een rondje flauwe geinigheid. Vinnige thema’s, flukse swing, vieve ontsporingen en momenten van abstractie worden naadloos aan elkaar gekoppeld, met blazers die over en langs elkaar tuimelen en een ritmesectie die hecht kan swingen, maar ook graag de teugels viert.
Vanaf “Hawkwind” wordt er uitbundig gedanst op de wortels van de jazz, met een lichte latin-toets. Het is een gedroomde binnenkomer – fris, uitbundig, onweerstaanbaar catchy – met Moore die te midden van blazersweelde meteen z’n klasse demonstreert. De erop volgende “Improvisatie” is net dat: een spel waarbij de vier blazers eerst spelen met lange tonen, harmonieën opzoeken, en vervolgens de verschillende laagjes anders in elkaar gaan schuiven. Met de achttien minuten van “Ambitus cyclus” wordt de volledige menukaart overlopen, met in de kop een galopperende kermisvibe op maat van A Day At The Races, met daarna een lome basgroove uit de traditie van Duizend-en-een-nacht, een vrije ontrafeling met een sleutelrol voor Payne, een solo van Doronzo die zijn klank- en textuurbeheersing in de kijker zet, een statigheid die even halt houdt in New Orleans, een speels heupwiegende solo van Warelis die even herinnert aan Jaki Byard (maar lichtvoetiger, verlost van de zware klei van de blues), vloeiende ondersteuning van Hadow en van der Weide, een gymnastische basklarinetsolo op een stukje flukse balzaalswing, enzoverder…. Een weelde om van te snoepen.
Wat dan nog resteert is een reeks van korte en middellange stukken die de balanceeract aanhoudt, met romig balladewerk (“Untitled”), vrijheid met o.m. inside pianorgerammel die uitmondt in een heavy funkgroove (“Koto a gogo”) en een vinnig schuifelende ICP-sfeer in Tristan Honsingers “Luce nel scuro”. Van der Weide’s eigen “Culture Boy” introduceert een melodie die al snel wordt overgenomen door de blazers, met een melancholie op z’n Italiaans. Of toch tot het boeltje ontregeld wordt op een zijspoor met korte spurtjes, kleurrijke contrasten en staccato prikjes. “Feitenlied” is bruisende marsmuziek met ronkend bluesresidu, kwieke wendingen en een abstracte verbeelding die herinnert aan Mingus’ baldadig-persoonlijke interpretatie van “A Foggy Day”. De invalshoek is bijna carnavalesk, de spraakverwarring nabij, met – opnieuw – een prachtbijdrage van Warelis.
In afsluiter “Jo-Jo Jive”, eentje van Guus Janssen, wordt zorgeloos diep in de traditie gedoken met commentaren vanop de zijlijn en een geïnspireerde Doronzo die laat horen dat hij niet alleen inspiratie opdoet bij een Mats Gustafsson, maar ook bij Serge Chaloff en Gerry Mulligan. Het is het stijlvol-dartele einde, met opnieuw een solo van Warelis die de kers op de taart is. Veel beschrijvingen hierboven, maar dat is omdat er nu eenmaal veel gebeurt, zonder dat het te pompeus of vermoeiend gaat worden. Play The is dan ook een album dat bulkt van de energie, humor en inspiratie, en dat wordt nooit belegen. Het laat bovendien een nieuwe garde aan het werk horen die al net zo overtuigend imponeert als het duo ouwe rotten. De titel mag je intussen zelf verder aanvullen. Ons voorstel: …Goddamn Concert As If It Was Your Last One, want die intense nu-of-nooit-betrokkenheid zit er bij allen in. Sterrenplaat!