3 juli 2019
Je moet het maar durven: het kruim van de Belgische en internationale nieuwe jazzscene één dag van je festival laten inpalmen, om daar dan doodleuk de nestor van de affiche tussen te gooien. Als daar maar geen ruze van komt.
Ach nee, natuurlijk niet. Het respect en de liefde voor Mulatu Astatke, de voor de zoveelste keer herontdekte uitvinder van de ethio-jazz, is groot, zowel bij de artiesten als het volk. Veel jong geweld mixt ruimhartig allerlei wereldse klanken door het klassieke jazzpalet van hun opleiding, en stuit daarbij automatisch op het werk van (onder meer) Astatke. De social mediapagina’s van de Belgische bands op de affiche doet in ieder geval geen twijfel bestaan: allen zijn ze apetrots om een festivaldag te delen met de grootmeester. Generatieclash? Niks van gemerkt.
Makaya McCraven staat opvallend vroeg op de dag op de Mainstage geprogrammeerd. De drummer uit Chicago is een generatie- en geestesgenoot van de nieuwe Amerikaanse jazzlichting die onder meer superster Kamasi Washington voortbracht. Ook hij mengt zijn klassieke jazz-opvoeding (hij is de zoon van drummer Stephen McCraven) met een grote liefde voor hiphop. Hij noemt zichzelf eerder een beat scientist, en zijn composities bevatten weinig complexe arrangementen, maar eerder korte, repetitieve thema’s zoals in hiphopsamples. Met een kernband (helaas geen vibrafonist Joel Ross of harpiste Brandee Younger) van piano, sax, gitaar en bas, brengt McCraven werk van zijn vorig jaar verschenen plaat Universal Beings.
Met het rustige “Young Genius” levert hij meteen zijn visitekaartje af wanneer de compositie openbloeit in een stevig potje ‘powerjazz’ dat wordt gespekt met knappe sax- en gitaarsolo’s. McCraven zelf houdt met zijn virtuoos drumspel de teugels strak gespannen, maar weet evengoed tegendraads uit de hoek te komen. Op de cover van Tony Adams’ There Comes A Time mag bassist Junis Paul (die even strak staat te bassen als zijn spandex broek) zijn mooie soulstem bovenhalen, en in This Place, That Place mag de hele band losgaan op de nerveuze, hypernerveuze maar hypnotiserende jazz die ontaardt in een wervelwind waarbij McCraven zelf even de pedalen (en zijn stok) verliest, maar zichzelf weergaloos naar het einde mept. Het is symptomatisch voor het onmiskenbare rauwe talent van de drummer. In een kleinere setting wordt er wat meer aan het toeval overgelaten en nog wat rauwer gespeeld, maar op een groot podium weet dit vijftal meer dan hun mannetje te staan.
Voor de ontdekking van de dag moest je vandaag op de Garden Stage zijn. Die ‘ontdekking’ mag je gerust letterlijk nemen. PAARD! werd getipt als het dark horse van de dag. Het drietal werd nauwelijks een half jaar geleden ‘stoemelings’ samengesmeten voor een improvisatiesessie op de stoep van Consouling Records. Dat ging Siegfried Burroughs (The K, Onmens), Owen Perry Weston (Coely, Ndugu) en Wim Segers (Copro Oro, Flat Earth Society) zo goed af, dat ze bij elkaar op de koffie bleven gaan om er een echte band van te maken. Waar de band eerst dreef op spacy funkimprovisaties, werd het geluid verruimd met invloeden die het drietal uit hun andere projecten meebracht. Segers heeft zijn vibrafoon aan een synthesizer gehangen, waardoor zijn instrument de mafste klanken kan voortbrengen. Zo horen we een schurende gitaarsolo, die knap aansluit bij de stevige ritmes die Burroughs uit zijn kit rammelt. De noisevocalen doen de rest, en je krijgt heerlijk dwarse, potente mix die uniek en spontaan klinkt.
Er wordt ook zwaar gefunkt, en Weston krijgt een paar keer de kans om de Flea in het diepst van zijn gedachten helemaal naar boven te laten komen. PAARD! drijft voor een groot deel op improvisatie (veel blikken over en weer zien gaan), en dat hoor je nog wel, maar de chemie tussen de drie heren is onmiskenbaar. Het eerste optreden voor groot publiek is dan ook een kleine triomf, en belooft zeer veel voor dit combo. Zéér benieuwd waar dit nog gaat eindigen.
Jong geweld, zei u? Wel, met zijn zevenentwintig lentes is de Britse drummer Moses Boyd het broekventje van deze dag. Maar dat hoor je er nauwelijks aan: wat een ongelofelijk talent is die kerel zeg! Boyd kan je onderbrengen in de stal van gelijkaardige Britse jongelingen als Kamaal Williams, en heeft ook hier duidelijk roots in de grime- en hiphopscene van zijn vaderland. Het kenmerkt de nerveuze, hoog energieke aard van de muziek, die het hele optreden aanwezig blijft.
Ook de band die meegereisd is onder de naam Moses Boyd’s Exodusi staat op hoge intensiteit mee te spelen. Met een glansrol voor toetsenist Deschanel Gordon, die ook de bastubapartijen van Sons Of Kemet-blazer Theon Cross voor zijn rekening neemt. Verbazingwekkend hoe die kerel een weergaloze eenhandige keyboardsolo speelt, terwijl hij met zijn andere hand power en finesse in de baslijnen weet te leggen. Ook de trompet en gitaar soleren er op los, en laat daar nu net het schoentje wringen. De soms erg lange composities denderen van solo naar solo naar solo, maar vergeten te vaak samen te komen, waardoor het geheel harmonie en samenhang mist. Geen verdroten woord over de capaciteiten van deze kerels (want lieve heer, wat kan die Boyd een pak drummen), maar op compositievlak is er nog een weg af te leggen. Maar goed, tijd genoeg daarvoor, nietwaar?
West-Vlaanderen represent! H A S T overdonderde de Belgische jazzscene met een knaller van een debuutplaat Elegy, en geeft het gezapig in het zonnetje zittende publiek aan de Garden Stage het tweede pak slaag van de dag. Het vijftal vult de klassieke jazzline-up van drum, bas en sax aan met twee gitaren, maar laat de Philippe Cathérine in uzelf gerust thuis, want die twee laten hun instrument gieren en razen dat het een lieve lust is. De complexe, doorwrochte composities zitten daardoor boordevol octaan, en denderen over de lieflijke tuin van de Bijloke als een stoomtrein vol Zappa- en Satriani-kolen. Niet heel de set is een woeste uitbarsting: er wordt bijstonds genoeg gas teruggenomen, maar die klets rond uw oren, die hebt u flink voelen aankomen.
Tijd voor de hippies dan maar. Psychedelisch elektronicawonder James Holden sleft in een over-oversized gebatikt shirt en sjofele driekwartbroek de Main Stage op, wat hem met voorsprong de vreemdste snuiter van de dag maakt. Op het eerste zicht lijkt de keuze voor Gent Jazz ook niet meteen de meest voor de hand liggende. Holden speelde tot voor enkele jaren vooral voor nokvolle discotheken en boilerrooms, maar verdiepte zich onlangs in diepere muzikale universa, waar hij psychedelica, wereldmuziek en jazz ontdekte. In 2017 kreeg dat voor de eerste keer vorm in het geweldige album The Animal Spirits, waar hij prompt een band rond bouwde en de boer mee optrok. De geestverruimende muzikale cocktail die hij daarop brouwde, is ook op Gent Jazz de hoofdbrok van de set.
Zo krijgen we knappe uitvoeringen van “Pass Through The Fire” en “The Beginning And The End Of The World” en “Each Moment Like The First”, waar de twee saxofonisten die zijn meegereisd een bezwerend klankentapijt leggen op de zweverige elektronica en hypnotische drumpartijen. Er zijn wat technische problemen (“My right organ has died”, verklaart Holden onbedoeld grappig tussen twee nummers), maar dat deert de geluidskunstenaar nauwelijks. Een weergaloos “Thunder Moon Gathering” sluit het optreden af in een opzwepende koortsdroom, die het publiek voor de eerste keer aan het dansen zet. Het geheel had misschien wat meer punch kunnen verdragen, maar je laat je toch gewoon willoos meeslepen in het veelkleurige psychedelische universum van deze verlegen Britse wonderdokter. Weer een hoogtepunt! Da’s al een mooie tussenstand.
Na al dat avant-gardistische geweld — oké, dat is misschien wat overdreven — krijgt een mens al eens zin om eens wat normale jazz te horen. Nuja, normaal: toen Mulatu Astatke een dikke halve eeuw geleden op het toneel verscheen, was zijn mix tussen jazz en traditionele Ethiopische muziek niet minder dan een ware revolutie. Als uitvinder van de Ethio-jazz is Astatke een ware legende geworden, die tot op vandaag jonge muzikanten beïnvloedt. De meester zelf toert nog steeds rond, omringd door een flinke backingband (we tellen acht muzikanten), en brengt een doorsnee van zijn omvangrijke oeuvre. Die band zorgt niet alleen voor muzikale ondersteuning, maar staat de inmiddels 76-jarige Astatke bij alsof ze allen kleinzonen van deze pater familias zijn. Wanneer zijn vibrafoon verzuipt in de geluidsmix (een flukse zeventigplusser mept uiteraard niet meer zo hard), gaat de zowat voltallige band dat één voor één aan de sounddesk melden tot het euvel eindelijk opgelost raakt. Aandoenlijk, behalve misschien voor de geluidsman.
De set is, zo fluistert men in het oor, quasi identiek aan die van het concert in Flagey begin dit jaar, maar routinematig spelen is er voor deze bende niet bij. “Yèkèrmo Sew”, een van Astatke’s bekendste composities, wordt bevlogen en gloedvol gebracht, met sax en trompet in een hoofdrol die hen uitstekend afgaat. Maar het is ook Astatke zelf die duidelijk nog niet veel van zijn pluimen is verloren. Ok, als een razende zal die man nooit meer te keer gaan, maar zijn elegante spel op de vibrafoon verraadt nog steeds een feilloos gevoel voor dynamiek en melodie. Tijdens het langste stuk van het optreden, de Chik Chikka suite, buitelt de ganse band wel wat over elkaar om te soleren, maar houdt de compositie toch enigszins stand. Afsluiter “Mulatu”, met de protagonist achter de piano, is dan weer een knap slotakkoord van een puik optreden dat — dat moeten we toch ook zeggen — vooral werd gedragen door de backingband, maar waar de meester zelf bewees méér dan enkel de rol van vitrinepop aan te kunnen. Zo kan die man met gemak de honderd passeren. Het is hem gegund.
De keet sluiten, dat is een kolfje naar de hand van Stuff. Gents bekendste muzikale exportproduct na Walter De Buck heeft een relatief rustig jaar achter de rug. Na de hectiek van de voorbije jaren mocht er eens wat ademruimte vrijkomen, en veel bandleden plooiden zich terug op hun ook alweer talrijke nevenprojecten en eigen materiaal. Maar de pauze heeft intussen lang genoeg geduurd, en de band slaat deze zomer een dubbelslag op Gent Jazz en zusterfestival Jazz Middelheim. “Nieuw werk voor een nieuwe plaat testen” wordt er rondgefluisterd. Benieuwd? Zeer zeker, meneer!
Stuff heeft de gewoonte om gezellig dicht bij elkaar te kruipen op een podium, en neemt nog niet de helft van de Main Stage in. Ze laten zich echter wel omsingelen door een klein dozijn hoge spiegelbanners, die spelen met lichtreflectie en zo een knappe futuristische sfeer in de tent krijgen. Dat sluit perfect aan bij de muziek van Stuff, die binnenkomt alsof er iemand een aflevering van Battlestar Galactica heeft opgezet. Het is trouwens ook meteen duidelijk dat het vijftal nog steeds even strak staat als gewoonlijk. Het blijft verbluffend om te zien hoe hier vol zelfvertrouwen en zonder enige twijfel wordt gemusiceerd. Er wordt schijnbaar achteloos gespeeld met dynamiek (die halve sludge-uitbarsting!) en melodie: de wisselwerking tussen Andrew Claes en Joris Caluwaerts is bij momenten zo knap, dat je goed moet kijken om te zien wie nu wat aan het spelen is. Voor wie nog niet van bij minuut één aan het dansen was (dat waren er niet veel), werden “Skywalker” en “strata” vakkundig in elkaar gevlochten tot een doeltreffend herkenningsbommetje. Daarna ging het in een rotvaart verder doorheen Stuffs eclectische universum. Nieuwe nummers gehoord? Euh, misschien wel, want tussen de immer evoluerende catalogus van deze band is het soms moeilijk om echte nummers te ontwaren. Maar in de maalstroom van dwarse elektronische freakjazz die door de tent raast, is dat het minst van onze zorgen. Uw-dienaar-die-nooit-danst staat hier flink een been uit te shaken. Mission accomplished, gentlemen!