De magie van goede vrije muziek bestaat er niet enkel in dat er iets ontstaat vanuit het niets, maar dat dat iets in het beste geval kan zorgen voor een meeslepend of desoriënterend effect dat collectief ervaren wordt, maar verdomd moeilijk in woorden uit te drukken valt. Dit debuut illustreert die gedachte bijzonder mooi en eigenzinnig.
Je hebt hier niet enkel te maken met een internationaal trio (België, Portugal, Duitsland), maar ook met drie generaties muzikanten die bij elkaar komen. Gebruers is een van de cruciale exponenten van de Belgische improvisatie en een muzikant die een heel eigen stijl en visie heeft ontwikkeld. Hugo Antunes hing jarenlang rond in Brussel en groeide uit tot een van de meest veelzijdige en complete bassisten van zijn generatie, met een indrukwekkende controle over diverse technieken. Percussionist Paul Lovens is een van de iconen van de vrije muziek, een enigmatisch figuur met een onwaarschijnlijk instinct en een volstrekt eigen taal (en set-up).
De drie kwamen op 17 februari 2016 samen in Kunstenscentrum Nona (Lovens noemt het in de liner notes een “gloomy little theatre”) om dit album op te nemen en deden dat einde 2018 nog eens over om hun samenwerking voor te stellen. Dit is vrije muziek, maar geen freejazz. Als er al ergens aansluiting bij gezocht moet worden, dan eerder een vrije flank van de hedendaagse muziek, vooral dan door het pianowerk. Dat Gebruers gebruikt maakt van twee piano’s, die bovendien gestemd zijn met een kwarttoon verschil, zorgt ervoor dat de onvoorspelbaarheid nog eens verdubbeld wordt. Het geeft de muziek een lichtjes uit de haak hangende flair, alsof er ergens een paar schroeven losgedraaid zijn en het boeltje wankel heen en weer schuifelt en in elkaar dreigt te stuiken in een benevelde waas.
De beste vrije muziek heeft een kwaliteit die je moeilijk uit kan leggen. Maar wil je het proberen, dan is het misschien een soort heimelijke synergie, een ongrijpbare coherentie, een voedende golf van inspiratie die door de ruimte tolt en sporen trekt op interactielijnen tussen muzikanten. Je hoeft nu ook niet zo ver te gaan om te beweren dat het een mystieke ervaring wordt, maar toch… je krijgt soms een spirituele geladenheid die je heel goed kan voelen, maar niet onder woorden kan brengen. Doorheen de vijf stukken, improvisaties van vier tot twaalf minuten, hoor je hoe geluid wordt rondgestrooid, met in “Room 1” meteen een combinatie van dwarrelende notenvlokken, rinkelende percussie en iele, fluitende strijkstokglijders op de bas. De overheersende indruk is er een van dosering, van drie kerels die samen voor een leeg canvas staan en simultaan en geblinddoekt kleur toevoegen.
Een leider is er niet, het is een voortdurende conversatie. Die gebeurt simultaan, maar zonder uit te draaien op spraakverwarring. Je luistert niet naar de dovemansgesprekken van De Zevende Dag, maar naar het eensgezinde gekwetter van een stel vogels die dwars door elkaar een gemeenschappelijke taal spreken. Lovens soms met tiktakkende herhalingen, hardnekkig en onvoorspelbaar als een savant, en Antunes met zijn houten klankengenerator die eindeloze variaties, accenten en kleuren blijft spuwen. In het langere “Room 6/7” wordt het spanningsveld nog duidelijker, met enerzijds een verhaal vol abstractie (strijkstokeffecten, inside piano-accenten, ruisende cimbalen en donderende basdrumstoten, dronende basgolven) die je meeneemt naar de zone van mysterie en dromen, en anderzijds de nadruk op fysieke kwaliteiten en pure tastbaarheid. Je kan je daar meteen ook Gebruers’ intense, lijfelijke speelstijl bij voorstellen. Gaandeweg vervelt het samenspel dan tot het aanvoelt alsof je luistert naar een babymobiel.
In “Room 3” gaat het er directer aan toe, met bokkige pianoblokken, timmerateliergeratel en explosief snarengetrek, al ontwikkelt zich snel een tegendraadse actie die iets heeft van een gesjeesde ragtime-pastiche vol hoekigheid. Monk, maar dan doorgetrokken tot een extreme uithoek. “Room 5b” is nog meer recht voor zijn raap, ontwikkelt een enorme drive door maffe percussieve klanken die voorbereiden op een rauwe puls. Het is het trio ten voeten uit: onvoorspelbaar en ongrijpbaar, op wandel door een zelfgeschapen omgeving die voortdurend van vorm verandert. Dat vergt een inspanning van de luisteraar, bij voorkeur zelfs een soort mentale tabula rasa, maar wie verwachtingen en conditionering ook maar een beetje opzij zet kan zich hier laven aan een uitermate originele en diep tastende excursie voor open oren. Al blijft het aangewezen om de muzikanten live aan het werk te zien, want vooral dan wordt de link tussen ruimte en tijd maximaal ervaren.