Niet lang na Fragments Of Always (2017) kwam altsaxofonist José Lencastre op de proppen met Eudaimonia, het tweede album van zijn Nau Quartet. Net als op het vorige album hoor je bevlogen interactie die non-idiomatische improvisatie naadloos koppelt aan de woeligheid van de freejazz. Beheersing en tumult in een hecht verbond.
Lencastre is nog niet zo sterk tot in deze contreien doorgedrongen als landgenoten als Rodrigo Amado en Luís Vicente, maar het heeft er alles van dat het gewoon een kwestie van tijd is. De man ontpopte zich de voorbije jaren immers tot een sterk improvisator op een aantal releases bij het lokale Creative Sources, maar nu ook voor de tweede keer op het Britse FMR Records, dat eerder ook al werk uitbracht van Kabas & Vicente, Clocks And Clouds, Frame Trio, In Layers en Pedra Contida, en zo een van de kanalen werd waarmee de hedendaagse Portugese improvisatieliga aan z’n gestage opmars werkt.
Binnen het Nau Quartet omringt de saxofonist zich ook met een paar kleppers: pianist Rodrigo Pinheiro en bassist Hernâni Faustino zijn vermoedelijk het meest bekend als 2/3de van het befaamde RED Trio, en achter de drumkit zit broer João Lencastre, van o.m. Communion 3, No Project Trio, en recent nog een live trio met Amado en Faustino. Kortom: kerels die het ene moment volop in een vrij geluid duiken, maar ook eensgezind kunnen uithalen met kracht en focus. Het kwam zowel het stilistische bereik als de dynamiek van Eudaimonia (dat betekent zoiets als “voorspoed”) enorm ten goede, want hoewel het album start in een serene terughoudendheid, verkent het ook sterk contrasterende temperamenten.
Het is fraai hoe opener “Eu” zachtjesaan tot leven komt, met sobere pianoaanslagen (en zéér subtiel gebruik van een EBow?), en een gestreken bas, altsax en ritselend drumstel die zich amper merkbaar erbij voegen vanuit de achtergrond. Het is een schuifelbeweging van roterende klanken en aangehouden ademstoten, een Spartaanse uitvoering van minimale ideeën die gaandeweg meer reliëf krijgt, overgaat in gedempte, maar onwennige effecten, grotere intervallen en een sterkere densiteit. Er komt spiergebruik aan te pas, maar dit is vooral een staaltje van controle en fijnmazig weefwerk. Een mooi contrast met “Da”, dat al net zo beheerst op gang komt, maar al sneller een rechtlijniger en meer repetitieve koers volgt. Hier zijn percussie (ook op piano en bas) belangrijker, verleent de leider de sax een zangerige, haast menselijke klankkleur, en wordt er toegewerkt naar een donkerder zone, even dromerig als ritualistisch, om uiteindelijk te belanden bij een op zich heen slaande climax die meer heeft met spiritueel geladen freejazz.
Met de vier resterende stukken wordt de speelzone nog wat verbreed, met “I” dat aanvankelijk meer rondhangt in kamermuziekzone, om van daaruit, met een hoekige draaiende ritmesectie, te belanden bij een gepijnigde solo van de sacofonist die voorbereid op een storm die relatief snel weer gaat liggen. In “Mo” wordt ook een web van bewegingen opgezocht, maar daar is Pinheiro minstens even dominant als de leider, met snelle loopjes, snedige jazzaccenten en dwarse uitvallen, terwijl Faustino en João Lencastre blijven zorgen voor een bewegende onderstroom, die aanhoudt tot het beknopte “A” met z’n explosieve salvo’s. Zo krijg je een album dat start met een zoekende openheid én afrondt met een hechte knal. Het is meteen ook de grote troef van het kwartet, dat een bijzonder evenwicht in stand houdt van schwung en onvoorspelbaarheid. Liefhebbers van de zone waar die twee elkaar ontmoeten weten wat te doen.