Alles verkeert nog in een winterslaap, en dat is het ideale moment om nog wat releases onder het licht te houden die verschenen in 2018, maar hier helaas niet aan bod kwamen. Een album dat zeker niet mocht ontbreken is het tweede album van dit Portugees-Amerikaanse kwartet, dat met This Is Our Language (2015) al tekende voor een prachtrelease en daar nu op verder bouwt.
Dat het eerder een verderzetting dan een breuk met het voorgaande is, is niet meer dan normaal. Je hebt hier immers te maken met vier XL-persoonlijkheden, die beschikken over een immense ervaring en hier een gemeenschappelijke grond verkennen die vrij is van oppervlakkig geharrewar en schreeuwerig stuntwerk, maar rechtstreeks de diepte in gaat. Met een man als Amado aan het roer wordt sowieso vertrokken vanuit een ongeschreven blad – iets waar niet alleen de albumtitel op zinspeelt, maar ook enkele woorden van de Portugese artiest José Mário Branco, die het ook heeft over de nood aan een nieuwe start, die start van nabij en vanuit primitieve overwegingen. Vrije improvisatie kan soms een behoorlijk cerebrale onderneming zijn, maar de boeiendste artiesten zijn vaak net die, die je net enkel het hersenengeknetter laten horen, maar ook de onverdunde speelvreugde en onstuitbare urgentie.
Dit is ook een album dat zelfs in zijn meest intense momenten doordrongen is van een bedachtzaamheid die een rode draad vormt in Amado’s oeuvre. Ook hier wordt er regelmatig een woelige storm van geluid en drukke interactie op poten gezet, maar die is dan niet zomaar gewelddadig of destructief in intentie, maar komt van dieper, bewaart zelfs in die turbulentie een meditatieve kern. Het lijkt dan ook in het verlengde te liggen van Amado’s persoonlijkheid, met een gelaagdheid die zich ontvouwt op voorwaarde dat je aandachtig luistert. Het is meteen ook een van de redenen waarom hier gespeeld wordt met kleppers als Kessler en Corsano, die zelfs in energiek heen-en-weer-geraas inventief bezig zijn, en ook waarom het album wordt gestart én afgesloten met minder evident materiaal als “Legacies” en “The Hidden Desert”.
Dat zijn trage en ingetogen brokken interactie, waarbij het eerste meteen de harmonieuze samenhang belicht tussen sopraan- en tenorsax en gestreken bas. Het is niet enkel botsen en schuren, maar zoeken naar de gedeelde taal waar als sprake van was op het eerste album. Het is ook niet enkel een sprong voorwaarts, maar het stilstaan in het heden, met een kamermuziek-achtige flair vol resonerend metaal. Aan het einde smeult het al net zo merkwaardig, met opnieuw suizende klanken en stuiterende baseffecten, tot McPhee erbij komt met ongepolijste techniek op pockettrompet en het stokje doorgeeft aan Amado, die geduldig soleert, een beetje als de grote tenorsaxhelden in hun rokerige ballades, maar dan met een associatieve vrijheid.
Daartussen wordt het vuur regelmatig opgepookt. De titeltrack is meteen een spel van nerveuze prikken en wordt behendig aan de kook gebracht met een collectieve opgaande inspanning. Ook nu wordt weer duidelijk hoeveel ruimte er valt tussen Amado en McPhee, die niet enkel dialogeren, maar ook apart het voortouw kunnen nemen. De veteraan met een zware melancholie en zijn Portugese collega met een robuuste, net onder controle gehouden furie die de bruggetje maakt tussen de fire music van de jaren zestig en de vrije muziek die daarna aan deze kant van de oceaan de kop opstak. Het is met uitstek de speelzone waarin de leider het verschil maakt. “Wild Flowers” lijkt aanvankelijk ook in te zoomen op kleine geluiden – gesputter van McPhee’s pockettrompet -, maar zodra die overschakelt op sopraansax wordt zachtjes het vuur opgepookt, met Amado die overneemt en soleert als in een trance, ook een verdienste van die steeds in beweging blijvende ritmesectie.
Net als op het vorige album is er ook een stuk zonder McPhee, “Theory Of Mind II (for Joe)”, dat enkel te horen is op de cd-versie. Zoals vorige keer is het een warmbloedige interactie, met een ritmesectie die even de spieren losgooit, tot de saxofonist erbij komt, rust in de gelederen brengt om vervolgens van daaruit een ‘typische’ Amado-solo te brengen; eerst vanuit het kalme oog van de storm, daarna in krachtig verkeer dat rond die kern blijft wentelen met een ijzeren controle en warme lyriek. Net als zijn voorganger is dit album dan ook geen instant vertier voor decibelvreters, maar het soort spul dat je je volle aandacht moet geven, dat je tot je neemt en dan nog eens, en nog eens. Kortom: alweer een ijzersterke plaat van vier hedendaagse meesters, en een cruciale schakel in Amado’s oeuvre, dat de voorbije jaren is uitgegroeid tot een verhaal met een volstrekt eigen karakter. Dat er in 2019 verschillende vervolgen met diverse bezettingen staan aan te komen (zoals een release van het concert van The Attic tijdens het voorbije Summer Bummer Festival) is dan ook iets om naar uit te kijken.