Een ingrijpende fusie tussen De Werf en Vrijstaat O. zorgde ervoor dat de editie van 2016 overgeslagen werd, maar dit weekend vormde de terracotta kolos van Robbrecht & Daem opnieuw de locatie voor het tweejaarlijkse Jazz Brugge, dat terugblikte op een kwarteeuw WERF Records, maar tegelijkertijd ook volop inzette op gulzige verbreding over geografische én stilistische grenzen heen.
Op de eerste avond werd de 25ste verjaardag gevierd van WERF, het label dat met meer dan 150 releases een cruciale rol speelde in de verspreiding van de Belgische jazz. Spilfiguur Rik Bevernage overleed helaas eerder dit jaar, maar liet een levenswerk na waar de huidige generatie op kan verderbouwen. Anno 2018 lijkt WERF sterker dan ooit gefocust op wat er leeft, met de jonge generatie die stevig vertegenwoordigd is, dwars de grenzen van de jazz aftast en — waar nodig/mogelijk — overboord gooit. Dat leidt nu en dan ongetwijfeld tot discussies tussen (aanhangers van) old school en hedendaagse geluiden, een dialoog die natuurlijk van alle tijden is en hopelijk ook voor een creatieve spanning blijft zorgen.
Jazz Brugge was heel vroeg rond met zijn programma. Reeds in het voorjaar werd uitgepakt met een volledige affiche, die maar weinig moest bijgestuurd worden. Kris Defoort, WERF-muzikant van het eerste uur, moest verstek geven wegens ziekte, maar werd vervangen door Mâäk, nog zo’n labelsterkhouder, dat met Ghalia Benali het in 2017 verschenen Mw’Soul nog eens kwam voorstellen. Daarnaast passeerden op de eerste dag o.m. ook Free Desmyter & Bassem Hawar, die met een elfkoppig ensemble muziek speelden uit hun in 2019 te verschijnen album; het jonge pianotrio Donder, dat er op uit lijkt om wat avontuur in de fluisterflank te steken en Keukenpraat voorstelde; Nathalie Loriers & Chemins Croisés, die hun WERF-klassieker L’Arbre Pleure een nieuw leven gaven; en de apocalyptische jungle trance van MDCIII.
17 november: “yeah, but no, but yeah, but no”
Het mooie aan het trio Reijseger Fraanje Sylla is niet dat je na een aantal concerten zo ongeveer weet wat je mag verwachten — een bedwelmende combinatie van kamermuziek, groothartige expressie en tintelende breedbeeldcinema — maar dat het elke keer opnieuw onder de huid kruipt. Ernst Reijseger (cello), Harmen Fraanje (piano) en Mola Sylla (zang, xalam, mbira, percussie, …) zijn op een punt beland waar hun samenspel met een vanzelfsprekendheid vloeit die enkel weggelegd is voor muzikanten die zich helemaal in hun sas voelen in elkaars gezelschap. En net zoals er hier niet zozeer muziek wordt gespeeld, als gespeeld met muziek, zo spelen de muzikanten ook niet zozeer op als met hun instrumenten.
Opener “Perhaps” heeft het meteen allemaal: de weemoed in de repetitieve motiefjes, de romantisch dwarrelende pianoregen, de cello die fungeert als (bas-)gitaar, die krachtige sirene van Sylla. Vervolgens zijn de drie vertrokken voor een kleine uurtje elegante interactie waarmee ze moeiteloos de kamermuziekzaal inpakken. “Bakou” bereikt de trance met een fikse bluesinjectie, elders gaat het er vrijer aan toe, wordt de cello een klankengenerator die het ene moment aangegrepen wordt als percussie-instrument, ingetogen zingt, en even later weer zeurt als een zelfgebouwde krar. Sylla kan vocaal soms stevig tekeergaan, met de theatrale bewegingen die daarbij horen, maar het blijft altijd in evenwicht, met Fraanje die voortdurend inpikt en bijstuurt, en Reijseger die klassiek, improvisatie en textuurwerk door elkaar vlecht met die bekende virtuositeit.
Ook nu weer het hoogtepunt: “Amerigo”; nog onherkenbaar in de ruime aanloop, maar vervolgens ook weer goed voor die zachtjes roterende, instrumentale beweging, waarbij Sylla het iele strijken van Reijseger aanvult door schuddend met percussie door de zaal te lopen en vervolgens emotioneel te gaan zingen in Fraanje’s piano. Ook deze keer weer goed voor een pakkende stomp in de maag. En dat kan je net zo goed toepassen op het volledige concert, want ook deze keer zorgde het trio voor een warme overrompeling. Een gedroomde opener voor eender welk avondprogramma.
Alhoewel. Om zoiets op te volgen moet je natuurlijk wel van goeden huize zijn, en het niveauverschil met de volgende performance van het Omer Avital Quintet was helaas aanzienlijk. Het heeft er intussen alles van dat bassist Avital op weg is om in de voetsporen te treden van zijn Israëlische voorganger Avishai Cohen en een artiest te worden die internationaal zalen gaat vullen (en op z’n kop zetten), maar de manier waarop had op geen enkel moment de charme, de openheid of de spontaniteit van het eerste trio. Het kwintet schoot hecht en krachtig uit de startblokken, met een opvallend front van twee tenorsaxen en een leider die z’n enthousiasme moeilijk kon bedwingen. Aanvankelijk best aanstekelijk om zo’n uitgelaten figuur rond z’n bas te zien dansen, maar gaandeweg kreeg het — net als de muziek — iets te veel van een behaagziek trucje.
Jazz heeft al vele definities gekregen, maar we zijn het er doorgaans over eens dat de constante heruitvinding en verrassing zowat tot de kern van het genre behoren (ja toch?). Hier kreeg je een stel muzikanten te zien waarbij alle blokjes perfect voorspelbaar op hun plaats vielen. Het klonk net genoeg majestueus, hier en daar een tikkeltje spiritueel, en wat groovy, maar er werd nergens uit de band gesprongen. Asaf Yuria probeerde het herhaaldelijk op sopraansax, maar zijn pogingen werden geneutraliseerd door het volstrekt onpersoonlijke spel van Eden Ladin, die nochtans een Fender Rhodes, elektrische piano én een vleugel ter beschikking had. En als de eerste twee nieuwe songs al weinig verrassingen in de aanbieding hadden, dan ging dat ook zo verder met materiaal uit het recente Qatar, dat vergleed in het soort slappe neo-soul dat dezer dagen weer in is (“Daber Elay Africa”).
Vervolgens: weer een trage, met theatrale kreten van de leider, een pianosolo waarvoor alles moest wijken (geen idee waarom) en iets later gelukkig een versnelling met Yuria opnieuw als speerpunt. Maar dan moest de obligate pompeuze drumsolo nog komen. Het was even twijfelen over wat nu het meest irritant was: de solo op zich (veel kabaal, weinig verhaal), of Avital, die ernaast geveinsd extatisch stond te wijzen alsof het zoveelste wereldwonder zich voltrok. Zo werd nog maar eens bewezen dat het niet draait om techniek, maar wat je ermee doet.
Dan bracht Tigran Hamasyan het er beter vanaf, al is het maar omdat hij tenminste beschikte over een eigen identiteit en uitgestippeld parcours. Het is bovendien opvallend hoe de man zijn actieradius en publiek is blijven uitbouwen. Was hij ten tijde van zijn residentie op Jazz Middelheim (2013) voor velen nog een nobele onbekende, dan is de Armeniër intussen uitgegroeid tot een publiekstrekker. Eentje die met An Ancient Observer zijn voorlopige piek beleefde. Op die plaat deed hij het solo, weliswaar door piano nu en dan te combineren met synth/elektronica en zang. Hamasyans concert was opgedeeld in een paar langere stukken, maar voelde aan als een langeafstandsbeweging. Dat is een discipline op zich, die niet voor iedereen weggelegd is en van zowel muzikant als publiek opperste concentratie vergt.
Dat er duidelijk afgelijnde, stilistische breuken waren, hielp wel, net als het feit dat ’s mans muziek altijd wel een duidelijke puls aanhoudt. Dat komt in eerste instantie door een vrij ingetogen linkerhand, die het fundament vormde voor een zwierig, aanhoudend ritme, soms wat mars-achtig, waarop de pianist zijn uitwaaiende melodieën kon uitstrooien. Even later werd er overgeschakeld naar een jengelend motiefje op synth, dat gevolgd werd door brommende golf waar hij woordeloze zang overheen prevelde. Het bleef ritmisch erg transparant, maar Hamasyan ging er niettemin volledig in op, bokte hevig heen en weer, of hield het hoofd net boven het ivoor stil, en liet de rechterhand hier en daar even ontsporen met franjes, terwijl de linker dichter bij Satie’s “Gymnopédies” bleef treuzelen.
Het was bij momenten best fraai, al begon na een tijd de verwatering in te treden, was een zoveelste switch naar een elektrisch geluid met ambient-achtige uitweidingen en loops geen meerwaarde. En zo werd duidelijk dat Hamasyan zich toch wat verslikte in die lange rit. Joachim Kühn zagen we ooit zo’n solorecital geven die helemaal gebaseerd was op een paar eenvoudige ideeën die in steeds veranderende variaties voor het licht gehouden werden, maar die coherente en overkoepelende spanning vervaagde hier te vaak. Hamasyan heeft een eigen stijl en sound uitgedokterd, maar behoorde deze avond nog niet tot het selecte clubje pianomeesters dat je op het puntje van je stoel kan houden voor de volledige reis.
Het gaat Jaimie Branch intussen voor de wind. De voorbije weken deed ze een rondje langs een resem belangrijke en/of toonaangevende Europese festivals met Fly Or Die onder de arm, en dat valt eraan te horen. Kregen we in Berlijn al een uitstekende performance van een bevlogen kwartet te horen, dan werden de messen nog eens extra gewet voor een edgy concert in Brugge, waarin de band zich nog meer vrijheid permitteerde en grotere contrasten opzocht. Opnieuw werd zo ongeveer de structuur van het album aangehouden, maar de transformatie was indringend, met een geduldige opbouw vanaf de start. Drummer Chad Taylor tokkelde de boel aan de gang op mbira, cellist Lester St. Louis en bassist Jason Ajemian lieten de strijkstokken springen, en Branch blies lange golven en draaide zachtjes rond haar as.
De trompettiste klonk overigens een stuk meer gefocust dan in Berlijn. Was ze daar de meest vrije factor in een hechte band, dan vormde ze nu het speerpunt, nam ze assertiever de leiding. Al snel denderde de band als een stoomtrein, werd “Theme 001” aangevat met een even onwrikbare als ontspannen drive. Vervolgens volgde het ene scharniermoment het andere op: Taylor speelde een drumsolo die naam waardig en liet horen wat je kan doen met rim shots in “Theme 002”. Het totaalgeluid dikte voluptueus aan en dunde stapsgewijs uit, met Branch die de trompet inzette als klankgenerator. Geruggensteund door drie strijkstokken creëerde ze een semi-industriële, etherische symfonie met loodzware drones en stokken die ruw over snaren en klankkasten kraakten. De muzikanten doken diep in de abstractie, maar begeleidden soms ook gestroomlijnd, terwijl de leider “a love song for assholes and clowns” zong en de trompet vet liet schetteren als een herboren Lester Bowie.
Het was een intense en emotionele performance die volledig in het moment verankerd was. Die zorgde ervoor dat Branch een paar keer de noten die “Theme Nothing” aankondigen miste, maar het was net die gehavende aanpak, die koppigheid (“Fly or die”, inderdaad) en de glorieus dansende explosie die volgde, die van deze set zo’n bijzondere gebeurtenis maakte. Net als de nog wat premature hymne waarmee de band afsloot, was dit een concert dat vooral overrompelde met hart en spirit, met een levende, lillende energie en een sound en visie die van Branch is, en van niemand anders. Ze bewandelt het slappe koord tussen baldadigheid en bescheidenheid op een manier die helemaal de hare is, en dat zorgde ook nu weer voor een belevenis, zo’n moment waarvan je blij was dat je erbij was, en ongetwijfeld een hoogtepunt voor deze editie van Jazz Brugge.
18 november: elegantie, identiteit, BAM, BAM
Moeilijke vluchtschema’s hadden het programma van de slotdag een beetje door elkaar geschud, maar achteraf bekeken was dat maar goed ook. Bestaat er immers een betere band voor een vroege zondagnamiddag-met-sluimerzon dan het Jakob Bro Trio? De band was intussen aan de finale van vijf weken concerten beland en liet in de Kamermuziekzaal nog eens horen wat er gebeurt als drie extreem sensitieve muzikanten een paar weken samen optrekken en hun kunst verder bijschaven. Dit was er dan ook eentje voor de fijnproevers en niet voor wie uit was op instant gratification. De hypersensitieve interactie werd onlangs nog vastgelegd op het pas verschenen Bay Of Rainbows, al is dit gewoonweg een band die je live moet meemaken. Alleen dan zie én hoor je hoe fijnbesnaard de interactie is, hoe rijk de kleuren zijn, hoe de beweging een constante is, en wat een monsters deze muzikanten zijn.
Joey Baron is een drummeester, een ritmebeest en een keiharde swinger, maar zelfs op fluisterniveau blijft hij een eindeloos inventieve schilder, in de weer met dunne stokken en brushes, de volledige kit aangrijpend als materiaal. Maar eigenlijk geldt dat voor de drie muzikanten, want ook de introverte Thomas Morgan is een inventieve, hyper-attente muzikant die een heel eigen taal spreekt, moeiteloos inpikt op signalen van zijn kompanen en speelt met een lyriek en finesse die weinigen gegeven is. Het is soms als staren door een beregende voorruit waar ineens een wisser over gaat: je wordt je bewust van een uitzicht waarvan je het bestaan niet vermoedde. Idem bij Bro die z’n roze Telecaster bedremmeld liet fluisteren, zachtjes stotteren en gemanipuleerde wartaal uitspreken. Met loops, zachtjes uitwaaiende effecten die met vingers en tenen gecreëerd werden, stuurde Bro het trio een dromerig niemandsland in, waar jazz, improvisatie en twang naadloos in elkaar overvloeiden. Behaaglijk, maar nooit behaagzuchtig. Poëzie voor oren en hart. Het trio tekende voor de lelijkste shirts én het mooiste concert van Jazz Brugge 2018. Dat eerste gaan we snel vergeten.
Daarna iets compleet anders met ‘Nachtschade: Aubergine’, een productie van Muziektheater Transparant met sopraan Claron McFadden als troef. Eigenlijk was deze voorstelling al goed voor een avondvullend programma en dus misschien wat veel voor een festival, maar dat is zo’n beetje als klagen over een bord met liefde bereide kost dat te genereus gevuld is. Het is alleszins een mooie combinatie van ideeën die de ‘crossing cultures’-baseline perfect belichaamde, want je kreeg een anderhalf durende combinatie van reisreportage, culinaire documentaire en live performance. Het uitgangspunt: de aubergine en de route die de paarse ‘appel van de waanzin’ afgelegd heeft. Samen met de Oostendse filmmaakster Lisa Tahon traceerde McFadden voor een deel de route van de aubergine, met haltes in Spanje, Sicilië, Griekenland, Turkije en Marokko.
Het was een aanleiding om samen te koken en lekker te eten, maar een maaltijd is natuurlijk ook een ideale aanleiding voor een goed gesprek. Over identiteit, bijvoorbeeld: is dat iets statisch, of wijzigt dat? En wat als je je, net als een aubergine, verplaatst van hier naar daar: wat gebeurt er dan met die identiteit? Wordt die extra in de verf gezet, of is er sprake van transformatie of een gemis? Ben je nog jezelf als je niet thuis bent? Je kreeg een weelde van beelden en ideeën, alledaagse conversaties en filosofische mijmeringen, spontaniteit en ernst. McFadden voelt zich heen en weer geslingerd tussen een Europese, Amerikaanse en zwarte identiteit. Een Marokkaanse moeder wilde haar dochter liever niet naar het buitenland zien gaan. Kinderen namen een andere identiteit aan naargelang de plaats waar ze naartoe gingen. Het was een mozaïek van kleuren en ideeën, die vooral suggereerde dat wat ons bindt zoveel groter en ingrijpender is dan wat ons verdeelt.
Muzikaal was het bovendien ook een geslaagde combinatie van culturen, met McFadden die zich schijnbaar moeiteloos door talen en stijlen worstelde, met perfecte timing inspeelde op wat er achter haar geprojecteerd werd, en zich ondersteund wist door een sterke band met o.m. bassiste Yannick Peeters, accordeonist Tuur Florizoone en multi-instrumentalist Osama Abdulrasol, die moeiteloos heen en weer laveerde tussen mediterrane zwier en uitlopers uit Griekse, Turkse en gnawa-culturen. Wat had kunnen uitgroeien tot een goedbedoelde, maar richtingloze performance werd strak gedoseerd en in de hand gehouden, terwijl McFadden de persoonlijkheid heeft om een publiek rond haar vinger te winden en zelfs aan het zingen te krijgen.
Daarna volgde het dilemma van de dag: Amir ElSaffar & Ictus of het James Brandon Lewis Trio & Anthony Pirog. We zagen ElSaffar vorige week nog maar met zijn (behoorlijk indrukwekkende) Rivers Of Sound-project, dus het werd de laatste, al moeten we bekennen dat we al een boon hebben voor de tenorsaxofonist sinds die de Brugse Parazzar overrompelde met zijn trio en vervolgens zijn klasse toonde met Chad Taylor. De band speelde intussen al zijn derde concert op West-Vlaamse bodem, deze keer in het gezelschap van frequente gast, gitarist Anthony Pirog. En de aanwezigen zullen het geweten hebben, want het concert had eigenlijk iets van een oorlogsoffensief, waarbij de band zorgde voor een woest bommentapijt. Het begon al meteen met de loodzware elegie “Lament For JLew”, een emotionele oplawaai die meteen Lewis’ imposante sound en vermogen om melodieën compleet binnenstebuiten te keren in de kijker zette.
Het tweede luik van de song was dan weer goed voor een frontale kopstoot, met een loeiende riff die door de aanwezigheid van Pirog nog eens extra in de verf gezet werd. Alhoewel we net zo goed kunnen zeggen dat de ritmesectie van Luke Stewart (basgitaar) en Warren ‘Trae’ Crudup (drums) eigenlijk al voldoende krachtig was om een hete woestijnwind door de Studio te doen waaien. Stewart bedekte het publiek onder een dikke laag basbrij, terwijl de drummer er onophoudelijke op inhakte met razende fills en knetterende grooves (die solo’s daardoor overbodig maakte). Het was een scorched earth-strategie, een aanval waarbij de rockmomenten aansloten bij de exploten van Living Colour of Fishbone in hun zwaarste momenten, terwijl “Raise Off” eigenlijk een uitgelaten street party verdiende.
Ondanks de muur van geluid werd ook nu weer duidelijk wat een klepper Lewis is, ter plaatse trappelend, in de weer met staccato sputterende accenten, die sax hanterend als een instrument om demonen te bezweren, een muzikale hoorn des overvloeds voor emotionele kreten en memorabele melodieën, waar flarden gospel, spirituals en hartzeer door blijven waaien. “No Filter” kronkelde als een in het nauw gedreven slang, een wat onhandig afgeronde “Bittersweet” bood tijdelijke respijt en als uitsmijter trakteerde het kwartet ook op een stuk uit An UnRuly Manifesto, dat er in februari aankomt en waarop de band nog ondersteuning krijgt van Jaimie Branch. Het concert was niet bepaald geraffineerd en het voelde door de wat eigenaardige setlist aan alsof er eigenlijk nog een afronding moest komen, maar als bolwassing kon dit tellen.
En dan was er al de weekendfinale, met the Man-Machine, Colin Stetson. Sinds we hem voor het eerst zagen in 2010, heeft hij een indrukwekkend parcours afgelegd. Niet alleen met zijn bejubelde New History Warfare-trilogie, maar ook in duo met zijn vrouw Sarah Neufeld, een uitvoering van Gorecki’s Derde, met het vlammende kwartet Ex Eye en onlangs nog de soundtrack voor
Hereditary. Doorheen een resem soloconcerten zagen we niet alleen ’s mans spiermassa en publiek aardig toenemen, maar ook het volume van zijn performances. Door een ingenieus gebruik van microfoons is de live sound al net zo excentriek als de studioalbums, werkstukken die de grenzen van het fysiek mogelijke aftasten met een verbluffende gretigheid en overgave. Stetson aan het werk zien, dat heeft ook iets van topsport, masochisme bijna. Mens vs. natuur, in een discipline die onmogelijk nog gezond kan zijn.
Natuurlijk zorgen die bovenmenselijke inspanningen (circulaire ademhaling, boventonen, keelzang … tegelijkertijd!) voor een effect dat blijft imponeren. Zo’n stuk als “Between Water And Wind” verwijst helemaal terecht naar natuurfenomenen, want de contrabasklarinet zorgt in de aanloop niet alleen voor zowat de meest huiveringwekkende geluiden denkbaar (sorry Zuhal, deze win je niet), maar groeit net als de bassax uit tot een brute, bloeddorstige moordmachine met een missie (“In The Clinches”). In z’n meest groteske, onaardse momenten is Stetson een duivelse variant op de rattenvanger van Hamelen, met een evil steroïdensound die (veel) meer gemeen heeft met minimale techno dan met jazz. Het is vooral een belevenis, iets om te ondergaan, al moet eraan toegevoegd dat het concert niet vrij was van schoonheidsfoutjes. Twee stukken moesten opnieuw begonnen worden door een technisch probleem, terwijl het tweede daarvan, lijflied “Judges” (voorzien van een flard “Fear Of The Unknown And The Blazing Sun”), leed onder een onvast tempo en slordige opbouw.
Je kan je ook afvragen of de steeds bombastischer wordende live sound de muziek altijd ten goede komt. Het effect is steevast overdonderend in z’n excentrieke waanzin, maar zeker bij de bassax worden de effecten (kleppengetik als militaristische zweepslagen) zo sterk uitvergroot dat de natuurlijke klankkleur van het instrument, ooit nog zo sterk aanwezig, bijna naar de achtergrond geduwd wordt. Dat doet vooral ook de vraag rijzen wat er in godsnaam nog te verkennen valt voor Stetson, een bedenking waar twee nieuwe stukken — eentje in de lijn van zijn ‘sacrale’ altsaxbezweringen en een loeiende bassaxmelancholie die omsloeg in kolossaal stompende techno — nog geen uitsluitsel over konden geven. Het was wel een uitgelezen manier om Jazz Brugge 2018 — een festival met een wat koppige spreidstand, maar als het raak was, dan was het ook goed raak — af te sluiten met een laatste verschroeiend bombardement. Kortom: rustig dutten was er niet bij, en zo hoort het ook.