En alweer neemt Suede wat meer afstand van wat ooit, in een ver verleden Britpop heette. The Blue Hour borduurt voort op de al filmische voorganger Night Thoughts, maar doet nog minder toegevingen aan wat hoe langer hoe meer ‘vroeger’ is. Alsof Brett Anderson en co die oh zo zeldzame sleutel hebben gevonden die hen toestaat om waardig ouder te worden.
Was het bij beluistering drie of vier? Geen idee, maar ergens begonnen we bij The Blue Hour aan Beast te denken, de knappe thriller van Michael Pearce die zich op het Kanaaleiland Jersey afspeelt. Eenzelfde onheilspellende grauwheid vecht er met het idyllische van het Britse landschap, dezelfde dramatische sfeer hangt zinderend over het geheel. Lang weg is de tijd dat Suede de band van het asfalt en de ‘gasolihiiine’ was, dit is de plaat waarop de groep resoluut het platteland intrekt.
Terug naar de natuur, terug naar de kindertijd. Dat kon natuurlijk niet anders, met Anderson die thuis tegenwoordig een vijfjarige spiegel heeft rondlopen die hem terugvoert naar zijn eigen opgroeien in Haywards Heath, een slaapstadje in de uiterste invloedsfeer van Londen. Het was de plek waar de drukte en de industrialisering van de hoofdstad overging in het groen; waar een kind zich nog een verkenner van ongerepte wildernis kon wanen. Anderson schreef er over in autobiografie Coal Black Mornings, vond hetzelfde gevoel in het Somerset waar hij nu woont, en dat hoor je aan The Blue Hour. Stemsamples van zijn zoontje doorspekken de plaat; vinden ze samen een dode vogel, dan wordt dat niet alleen een soundbite (“Dead Bird”), maar ook een al te dramatisch spoken word interludium (“Roadkill”).
De band kleurt het in met dramatische tonen, het Philharmonisch Orkest van Praagt brengt werk voor Scott Walker in herinnering. Anderson leidt, toont de weg door een somptueus woud van drama en orkestratie. Minder is meer, maar als meer meer is, dan mag het. Op The Blue Hour weet Suede meestal wanneer dat het geval is. In opener “As One”, bijvoorbeeld, waar een koor het orkest vervoegt en Anderson theatraal “Here I am” zingt; het betere doek ophalen. En dan zijn we vertrokken voor een verhaal dat geen verhaal mag heten, maar ergens wel gebonden moet zijn door een los-vaste thematiek. Welke? Uw gok is even goed als de onze.
Ondertussen heeft de band ook al lang door dat er in de mainstream niets meer te rapen valt. Een album mag dus een album zijn, zonder dat er nog naar iets triviaals als hitparade moet worden gekeken. Dat was al zo bij Night Thoughts, nu doet de groep zelfs geen moeite meer. Drie songs zijn voor de release gelost, geen ervan is wat je noemt ‘single’. Zo dominant is de sfeer van de plaat, dat het even duurt voor je ze er gaat uithalen, die toch echt wel archetypische Suedesongs. Maar dan kun je er ook niet meer naast luisteren.
“Wastelands”, bijvoorbeeld, dat net zo goed “This Year’s Trash” had kunnen heten, of “Beyond The Outskirts”, een grandioze, breed uitwaaierende ballad, die halverwege wordt onderbroken door zwaar metalen gitaarakkoorden. Kwestie van dramatisch contrapunt voor Anderson een laatste keer het refrein inglijdt. En dan is er “Cold Hands”, het vuur aan de lont dat als was het niet meer dan een tweede beweging uit “Chalk Circles” komt geschoten. De vlam gaat even in de pijp, een toekomstige live-favoriet is geboren. Dat zal waarschijnlijk ook gebeuren met “Life Is Golden”, een nummer dat zo hard anthem wil zijn dat het er over is. “You’re not alone / look up the the sky”, bezweert Anderson: “Life is golden”, en je ziet de wuivende armen al voor je. Het zal later worden geëchood door het al even Bond Zonder Namig “Don’t Be Afraid If Nobody Loves You”. Tikje minder, Brett, ook dat kan meer zijn.
Maar het is niet anders op deze soms wat te overladen plaat die uitloopt op maar liefst drie trage slepers op rij. Dat is meer dan het nochtans niet van pathos en dramatiek gespeende magnum opus Dog Man Star er telde, en het is van het goeie teveel. Geen kwaad woord over “The Invisibles”, het wordt – alweer – live een straffe showstopper waarin Anderson de vertolker in zich kan loslaten, maar het heeft moeite om overeind te blijven tussen “All The Wild Places” en het epische “Flytipping” in.
Want daar eindigt het: met een dramatisch nummer over samen sluikstorten en wat-kan-het-ons-maken?; “Flytipping on the road, of course”. “Do we fool ourselves with all those pretty words?”, doet Anderson zijn personages afvragen, want ergens is het besef er wel. De band laat het met een klassiek drumroffeltje openbarsten, het orkest komt uit de coulissen om het tot “Still Life”-proporties op te tillen. Een orgelpunt, want dat vroeg deze plaat, hoe lang ook, wel.
Neen, The Blue Hour is niet perfect, maar wel het moment waarop Suede definitief de weg heeft gevonden om nog voor jaren goed te zitten. De jaren negentig zijn een stip in de achteruitkijkspiegel, de blik is enkel nog vooruit gericht.
Suede speelt op zondag 30 september in de AB in Brussel en op maandag 1 oktober in Paradiso in Amsterdam.