Historicus Adrian Goldsworthy mag zich na grande dame Mary Beard zowat de meest gekende schrijver over de Romeinse oudheid noemen, met biografieën van Caesar, Augustus, Marcus Antonius en Cleopatra, en werken over Rome, haar leger en de geroemde Pax Romana. In zijn nieuwste boek, over de 117 kilometer lange muur van Hadrianus, maakt hij komaf met de theorie dat de muur er voornamelijk was om de vijandelijke Picten buiten te houden, maar waar ze dan wel voor diende, is ook niet echt duidelijk.
In vergelijking met zijn vorige, stevig onderbouwde werken, oogt De muur van Hadrianus, nauwelijks 180 pagina’s, als een vlug tussendoortje zonder veel diepgang. Maar Godsworthy is te veel historicus en begenadigd schrijver om er zich snel van af te maken en gebruikt de muur als aanleiding om bij een aantal (minder bekende) facetten van het Romeinse keizerrijk stil te staan, meer bepaald het leven van de soldaten in de provincies. Daarbij maakt hij meteen duidelijk dat ondanks alle informatie die voorhanden is, het aantal veronderstellingen en halve mythes nog steeds levendiger en geloofwaardiger klinken dan hard kan gemaakt worden.
Zo maakt Goldsworthy in de inleiding brandhout van de stelling dat de muur er louter ter verdediging was, al was het maar omdat er niets met zekerheid gezegd kan worden over wie aan de andere kant van de muur leefde. De overgeleverde bronnen zijn haast allemaal van Romeinse oorsprong, die de Picten niet alleen als een ander en (potentieel) vijandig volk zagen, maar ook weinig tot geen kennis hadden van hoe de stammen zich onderling verhielden, of ze een bepaalde taal, cultuur, religie en nationaal gevoel deelden en hoe ze zelf tegen de Romeinen aanstonden. Uiteraard was er minimaal sprake van schermutselingen en roof- of plundertochten, maar die vonden in de rest van het rijk ook plaats. Dat Brittanica een harde noot om te kraken was, staat eveneens buiten kijf, maar tezelfdertijd hing het al dan niet veroveren of in stand houden van gebieden net zozeer af van gebeurtenissen en belangen elders in het Rijk.
Goldsworthy legt de nadruk dan ook op waar wel met enige zekerheid iets gezegd kan worden en bekijkt hoe het de muur verging tijdens de bouw onder Hadrianus. Keizer Hadrianus zelf komt net als Brittanica kort aan bod in de eerste hoofdstukken, die samen de achtergond schetsen van de muur en het gebied. Doorheen de regerende keizers kreeg de muur wisselende aandacht, wat zich vertaalde in uitvallen naar het noorden (inclusief de noordelijkere muur van Antonius) of een bestendiging van bestaande grenzen, en in de troepenbeweging en het aantal gestationeerde legionairs. Voor Goldsworthy vormt dit laatste een van de ankerpunten waaraan hij zijn beschrijving van het soldatenleven kan ophangen, inclusief de structuur van het Romeinse leger en de voorzieningen die soldaten naargelang hun rang genoten.
In De muur van Hadrianus tracht Goldsworthy een aantal thema’s te behandelen die in zijn andere werken ruimer aan bod komen (Romeinse legioenen, Pax Romana), zonder dat hij dit werk evenwel meteen overbodig maakt. De meer summiere maar ook gedetailleerdere aanpak richt zich weliswaar in de eerste plaats op de muur, maar geeft ook een beter inzicht in het Romeinse Rijk in de eerste eeuwen na Christus. Voor wie de muur wil bezoeken, vormt dit boek dan ook een mooie inleiding en begeleiding bij een intrigerend bouwwerk dat ondanks alles de tand des tijds heeft doorstaan en het gewicht van eeuwen, inclusief de nodige mythevorming, met zich meedraagt.