Soms zijn er zo van die albums die helemaal anders klinken dan je op voorhand had verwacht. To The Sunset, het ondertussen zesde album van Amanda Shires, is er zo eentje.
De in Lubbock, Texas geboren violiste heeft nochtans heel wat adelbrieven als het op rootsmuziek aankomt. Op vijftienjarige leeftijd speelde ze mee met de legendarische Texas Playboys, de vroegere begeleidingsgroep van Bob Wills, en ondertussen is ze al een aantal jaren getrouwd met Jason Isbell. Haar vorige album, het in 2016 verschenen My Piece Of Land zorgde niet alleen voor een bescheiden doorbraak, het leverde haar ook een bekroning op als “Opkomende Artiest van het Jaar” tijdens de Americana Music Awards. Afwisselend met Isbell — ze brengen samen een ondertussen driejarige dochter groot — brengt ze een album uit. Na Isbells The Nashville Sound vorig jaar, is het nu terug aan Shires.
Elk muziekgenre heeft zo wel zijn clichés. Bij een vrouwelijke rootsmuzikant verwacht je nu eenmaal veel akoestische gitaar en droeve liedjes. Het ingebakken seksisme maakt het voor vrouwelijke muzikanten nog moeilijker om van die norm af te wijken, zoals echtgenoot Isbell vorig jaar over haar zong in “White Man’s World”: “Mama wants to change that Nashville sound / But they’re never gonna let her”. Maar dat is nu net waar Shires met deze To The Sunset voor gaat. Het album mag dan wel onder de auspiciën van producer Dave Cobb — de hipste producer in countryland tegenwoordig — opgenomen zijn in de legendarische RCA Studio A in Nashville, met country of rootsmuziek heeft het nauwelijks iets vandoen.
Dat blijkt meteen uit opener “Parking Lot Pirouette” dat tekstueel inspeelt op de #MeToo-beweging. Met zijn bevreemdende effecten leunt het vooral dicht aan bij popgevoelige indierock. De referentiepunten liggen dichter bij Goldfrapp dan bij pakweg Gillian Welch. Zoals bijvoorbeeld op de herneming van “Swimmer”, een nummer dat ze in 2011 al op plaat zette, of in “Leave It Alone” waar haar heldere stem sterk tot haar recht komt. Het dromerige “Charms” is geïnspireerd door haar ouderschap en zorgt voor een rustiger moment in het album.
Stilte voor de storm overigens, want meteen daarna krijgen we de rauwe rootsrock van “Eve’s Daughter” — weer deels autobiografisch — voorgeschoteld, waarin de gitaar van Isbell schuurt en kraakt. Een ijzersterk drieluik van nummers dat wordt afgesloten met “Break Out The Champagne” over Shires’ vliegangst, maar vooral memorabel door het gitaarriedeltje dat blijft hangen. Daarna lijkt het vet even van de soep aangezien het donkerdere “Take On The Dark” de verwachtingen niet helemaal inlost en het poppy “White Feathers” minder bekoort dan de andere popgevoelige nummers op het album.
Gelukkig herstelt het album zich met de laatste twee nummers. Het nerveuze “Mirror, Mirror” wringt, maar dan op een positieve manier. Slotsong “Wasn’t I Paying Attention” is straffe rock, maar het is toch vooral de tekst die indruk maakt. Gebaseerd op een ervaring van haar vader in Alaska, wordt het verhaal verteld van een man die een auto leent om daarna zelfmoord te plegen. Het is knap hoe Shires strofe per strofe langzaam de spanning opbouwt en de wanhoop in het hoofd van de man weet te beschrijven.
Rootspuristen dienen zich te onthouden van To The Sunset. Wie echter graag met een open geest luistert, hoort hier een artieste die zoekende is. Het resultaat is misschien geen voltreffer over de hele lijn, maar er zijn ruim voldoende sterke momenten om van deze langspeler een meer dan geslaagd opus te maken. Eentje dat ons nu al doet uitkijken naar wat Shires in de toekomst nog voor ons in petto heeft.