Dag Drie: Eddie Vedder en Eden Hazard
Was het de aanhoudende zon? De belofte aan steeds meer en betere bands, nog twee dagen lang? Of zaten elf voetballertjes er voor iets tussen? Feit was dat Werchter op zaterdag onder een gelukzalige roes ontwaakte, ietwat katerig, maar daarom niet minder hongerig naar wat komen mocht.
Millionaire bijvoorbeeld, altijd al een exportproduct waarbij je die vreemde gewaarwording hebt dat je deel uitmaakt van iets groters, maar vandaag nog net iets meer. Er is voor #allinred gekozen, de Brabançonne doet — niet voor het eerst, maar wel nooit passender dan vandaag — ingeleide, en iets was, om het met Tim Vanhamel te zeggen, twei-ein geworden, zo ergens halfweg “Visa Running”. “I’m On A High” vatte het delirium dat over Werchter hing, deed het op flessen en werd er rijk mee. “I’m Not Who You Think You Are” is zo’n jachtige freule die je op de wei om de zoveel jaar eens ontmoet, “Busy Man” de sierlijke nummer tien met venijn aan de linker. En Vanhamel, die keek als een bezetene, een Mefisto, een Beëlzebub, enfin, zo’n rooie ik-zou-het-niet-meer-zeggen, en zag dat het heet, hard, lekker, en vooral veel te kort was.
Op naar The Last Internationale, een paar jaar geleden steengoed in de anonimiteit van de vroege uurtjes, hadden we ons laten tippen. Wat gevaarlijk ook, maar dat valt wel mee — of tegen, afhankelijk van de kant van La Revolución waar je je bevindt. Sterke frontvrouw wel — we moeten voor het eerst sinds lang nog eens aan Shirley Manson denken — die aardig aan de slag gaat met Sam Cooke en Beyoncé wanneer dat kan. De krant voor ons kapittelt evenwel dat links dood is. We betwijfelen of The Last Internationale daar veel aan kan veranderen.
Ook Angèle Red — sus ons dat we niet de eersten zijn die dit mopje maken — heeft zich voor de gelegenheid in duivelsshirt gehesen, want noblesse oblige en lokt een massa volk waar ze niet van terug heeft. ’t Is allemaal wat poppy — blijft toch apocrief op zo’n rockfestival — en de beats van Roméo Elvis’ zusje blijven aan de propere kant van wat het nachtleven te bieden kan hebben, maar geef haar een album, een paar bittere pillen, gul geschonken door het leven, en vraag het ons nadien nog eens.
Stereophonics staat halfweg de namiddag op de Main Stage, want het jaar is 2003 en de onschuld groot. Vergeef ons, maar we hebben al te veel uren van ons leven aan de fm-rock van Kelly Jones gegeven, en we wensen u niet hetzelfde toe.
Dan Stikstof! Ooit tot ons gekomen als een gesel in de scheikundelessen, vandaag met ambitie om de samenleving in en rond postcode duizend een geweten te schoppen als het beste Boontje. Met Overlast leverden de ketjes misschien wel de plaat van het jaar, en die blijft vlotjes overeind in een volgestouwde KlubC. ’t Is allemaal nog geen geoliede machine, maar “Gele Blokken” gaat los over de rooie, Brihang mag even mee komen gekscheren op “1000 milligram”, de hoofdstad bruist een uur lang, ondersteund door de sterkste visuals aan deze kant van Tarek Barri. De geprojecteerde politiebeelden zijn minder polariserend maar even confronterend als diegene die malle Morrissey meezeult, “fuck de N-VA” wordt door de hele tent gejuicht als was het de bevrijding. Hulde!
De moeilijkste keuze die ons te beurt valt, gaat tussen een portie mini-loempia’s of een falafel, maar die tussen Fleet Foxes en Jack White komt in de buurt. Even gluren bij de vosjes voor aanvang van Jackie dan maar. Fleet Foxes is een Grote Groep geworden, die ook een chaotische tent stil krijgt met zijn meerstemmige popbarok. Ver heen zijn de tijden waarin ze een half uur vroeger speelden om de confrontatie met Iron Maiden uit de weg te gaan. Ver weg zijn ook de tijden waarin de Foxes lieflijke melodietjes componeerden. Sinds zanger Robin Pecknold muziektheorie ging studeren, schrijft de band heuse composities, die nu eens perfect samengaan, dan weer als een tang op een varken lijken te staan tot ze je toch beetgrijpen, meelokken en drogeren. “I Am All That I Need/Arroyo Seco/Thumbprint Scar” is er zo een, “Grown Ocean” een andere. Maar geef ons toch maar zo’n “White Winter Hymnal” of de vandaag heerlijke symbiose tussen “Your Protector” en “Fool’s Errand”. En koffie, met sloten.
Ook Jack White heeft er klaarblijkelijk zin in — altijd een plus — wanneer hij iets voor schemerdonker het hoofdpodium bestijgt, en wisselt anderhalf uur fluks tussen solowerk en dat van de bands onder zijn auspiciën. “Dead Leaves And The Dirty Ground” is een vroege stomp in de onderbuik, “When I Hear My Name” een vervolg daarop. Daartussen: een machtige countryversie van “Hotel Yorba”, geschreven “some weeks ago”: kunst is altijd een beetje liegen. Dat het hoofdzakelijk White Stripes-nummers zijn die het hartje beroeren, mag niet verbazen.
Af en toe haspelt White zijn nummers wat slordigjes af, als zijn de flarden tekst niet meer dan vege steunpilaren voor alweer een naar-de-Olympus-reikende gitaarsolo. White-McCready 1-0. Zo zijn volslagen topsongs als “I’m Slowly Turning Into You” en “Ball and Biscuit” voorbij voor je er erg in had. Na een uur gekscheren-met-gitaren is White helemaal gesetteld, en mogen de songs in volle glorie gepresenteerd worden. Dat resulteert in een ijzersterk dreunend “My Doorbell” — met White op drums — een wervelend trio “Connected By Love”, “You Don’t Know What Love Is” en “Sixteen Saltines”, en een finale met, zowaar, interactie.
Een uitgekleed “The Same Boy You’ve Always Known”, met White solo op elektrische gitaar, doet je rillen in al je vezels, “Icky Thump” wordt bevlogen opgedragen aan iele Trump, “Seven Nation Army” is een glorietocht waar Neymar nog steeds van duizelt. White verstopt zijn ambacht onder vele lagen en heeft toegankelijkheid nooit als hoofddoel gesteld, maar eens je erin hebt geïnvesteerd, is White een return-on-investment die je vandaag nergens onderhandeld krijgt.
Maar aan de shirts op de weide te zien bent u vandaag toch hoofdzakelijk afgezakt naar Werchter om Kevin De Bruyne — grapje — Pearl Jam aan het werk te zien. We kunnen erin komen. Eddie Vedder is zo’n goedzak die, tussen het maken van nog steeds stuk-voor-stuk oerdegelijke albums, het redden van de wereld en het schrijven van filmscores door, je meteen in de armen sluit, en van een weide een huiskamer maakt. Als je dan aftrapt met “Elderly Woman Behind The Counter In A Small Town”, heb je meteen iedereen op je hand.
Je kunt Pearl Jam anno ’18 verwijten dat ze een jukebox zijn geworden, maar dan wel een goed geoliede. Het klopt dat elk optreden van de band tegenwoordig een greatest hits is, met tussendoor slechts een handvol nummers uit de latere platen, het ene al beter (de fantastische kopstoot getiteld “Mind Your Manners”) dan het andere (het wat holle “Can’t Deny Me”), maar daarvoor komt u niet naar een Pearl Jamconcert. Wel voor “Animal” en “Do The Evolution”, helemaal in het begin om de massa mee te zeulen. Ook voor “Corduroy”, een meesterwerk in al zijn oprechtheid, en voor “Even Flow”, een parel van dra dertig die geen schijntje van zijn glans verloren is, met Mike McCready die een fabelachtige rugsolo ten berde geeft, en zo gelijkmaakt tegen Jackie White. Voor “Given To Fly”, en de hoop voor een nieuwe generatie, voor “Porch”, “Once”, en Ten in zijn geheel, en uiteraard voor “Jeremy”, “Black”, “Alive” (opgedragen aan zijn held Nick Cave, die hij net voor het eerst ontmoette) en de hele canon van de rockmuziek.
Je kunt Pearl Jam anno ’18 eveneens verwijten dat Bono om de hoek loert, wanneer “Can’t Deny Me” wordt opgedragen aan daklozen overal te lande, “Wishlist” een aanklacht tegen kernwapens wordt of “Habit” The Donald aborteert. Je kan Pearl Jam verwijten dat het Springsteens’ slechte manieren om allerlei nozems die in de backstage rondhangen het podium op te sleuren bezigt, wanneer ze Jack Johnson een mierzoete versie van “Imagine” laten brengen (‘van wie is dat nummer eigenlijk’, horen we voor ons brabbelen, en de smartphone filmt voort). Maar als half Seattle mee het podium op mag om een briesend “Kick Out The Jams” te brengen, zie je ons instemmend knikken. Je kunt, anno ’18, ook eens stoppen met verwijten, lijkt ons.
Pearl Jam is andermaal meer dan anderhalf uur een warme deken waar we ons graag in wentelen. ’t Is wellicht allemaal wat voorspelbaar, maar ’t is van een dusdanig hoog niveau en van een verbroederende warmte dat ze wat ons betreft om de paar jaar Werchter mogen headlinen, tot die wereld, waar Stikstof, Eddie Vedder en Eden Hazard samen aan bouwen, een betere plaats is.