Gent Jazz is een vlag die meerdere ladingen dekt: je vindt er niet alleen jazz in vele gedaanten, maar ook wie van funk, hiphop en rock houdt, komt aan zijn trekken, getuige headliners als David Byrne, Tom Jones, Pharoah Sanders Quartet, Paolo Conte of The Roots. Om dan nog maar te zwijgen van de mindere goden, of van het concert dat de IJslandse diva Björk zal geven op het Sint-Pietersplein. Editie 2018 is er duidelijk een met levende legendes.
Vrijdag 29 juni
Maar eerst is het de beurt aan een van die kleinere namen en in die categorie zal Baxter Dury nog wel een tijdje vertoeven. Dury begon zijn zangcarrière nota bene op de begrafenis van vader, punk- en rockicoon Ian Dury, en van hem erfde zoonlief alvast dat typisch Brits flegma, waardoor de eerste dertig minuten van het optreden nogal stijfjes verlopen. Geholpen door een halfvolle fles wijn (die steeds leger wordt), en een publiek dat almaar enthousiaster reageert, komt er niettemin toch wat schwung en panache in. Terwijl de drummer zich in het zweep mept en de twee zangeressen hun mooiste engelengezang bovenhalen, zwalpt Dury van links naar rechts, ondertussen zijn teksten debiterend. Zweet afvegen doet hij met zijn smalle zwarte das.
Op muzikaal vlak horen we vlagen punk, Britpop en ruwe rock, doorspekt met Dury’s lijzige manier van zingen, die af en toe wat aan Jarvis Cocker doet denken. Zijn teksten zijn rake observaties vol zelfspot en sarcasme, jammer dat de aanvankelijk wat wankele geluidsmix dat plezier de nek omwringt. Hoogtepunten? Mep in het gezicht “Picnic On The Edge”, of nog “Prince Of Tears”. Fijne kennismaking met Baxter Dury, maar een volgende keer graag in een iets intiemere setting, waar hij gegarandeerd meer tot zijn recht zal komen.
Naar goede gewoonte is er ook op de Garden Stage wat te beleven. Vanavond vult JTOTHEC, alias Jonas Casier, de gaten tussen de optredens op het hoofdpodium. Deze Kortrijkzaan heeft een aantal gelijkgestemden rond zich verzameld, en samen brengen ze een mix van funk en soul, die af en toe doet denken aan The New Power Generation. De perfecte muziek om op te swingen of heerlijk weg te dromen bij de tragere nummers. Wat de mensen dan ook massaal doen, al helpen ook de warme avondtemperaturen: JTOTHEC brengt de ideale achtergrondmuziek voor een hapje en een drankje.
Ondertussen staat er een Nigeriaanse grande dame te popelen om ons te overtuigen van haar boodschap. Nneka mengt haar Afrikaanse roots met hiphop en reggae, maar evengoed overtuigt ze op de verstilde momenten. Een sterke dame die weet wat ze doet — waarom kiest ze er anders voor om haar gekendste nummer “Shining Star” terug te brengen tot de essentie? Het wordt een emotioneel moment, niet alleen voor het publiek.
Nneka weet als geen ander hoe ze moet binnenkomen: terwijl de band op het podium staat, hoor je haar vanuit de coulissen het publiek toezingen. Eerst rustig, maar dan almaar opzwepender. Zo gooit ze meteen al haar vocale troeven op tafel: altijd en overal is er die stem, waarmee ze kan zalven, troosten, opzwepen, je met verstomming slaan. Ze sleurt je zonder pardon mee in haar universum. Nneka is bovendien een goedlachse dame. Met een paar kwinkslagen en een schor lachje stelt ze iedereen op zijn gemak, en als ze al eens verloren loopt in een lied en niet weet hoe het moet eindigen, zegt ze dat ook gewoon. Dat geeft de set af en toe ook een rommelig gevoel, maar dat is snel vergeven: Nneka is schoon, vanbinnen en vanbuiten.
Een leeg podium, met enkel een tafel, een stoel, en een (hopelijk) plastic afgietsel van een menselijk brein. Zo ziet het podium eruit vlak voordat David Byrne zal afsluiten. Het schept alvast grote verwachtingen, die allemaal zullen worden ingelost. Byrne is een perfectionist, die zijn muziek en hoe hij overkomt ernstig neemt. In maart bracht hij American Utopia uit, een album dat op gemengde reacties kon rekenen: het is lovenswaardig dat een man van zijn status nog de moeite doet om nieuwe dingen uit te proberen, maar het klonk al eens rommelig en onafgewerkt.
Maar met wat we op Gent Jazz te zien krijgen, snoert hij alle criticasters de mond. Byrne heeft een bende muzikanten rond zich verzameld die je stuk voor stuk de adem benemen: niet alleen zijn het topmuzikanten, de meesten kunnen ook nog een flink potje zingen en dansen. Want dat is wat we te zien krijgen: twaalf mannen en vrouwen die in een strak georkestreerde en gechoreografeerde regie allemaal zichtbaar plezier hebben in wat ze doen. Na het verstilde begin (Byrne met tafel en stoel) komen de muzikanten een voor een uit de coulissen gewandeld: sommigen op blote voeten, anderen met vleeskleurige schoentjes aan. Het feest kan beginnen: Byrne zwiert al direct “Lazy” de tent in, gevolgd door “Slippery People”, meegebruld door een enthousiast publiek dat van geen ophouden weet — bijwijlen lijkt het applaus eindeloos.
En zo loopt iedereen over het podium, al spelend, zingend en dansend. Hun instrumenten in de handen, want voor de percussionisten niet altijd evident is: doe maar eens anderhalf uur je ding met een loodzwaar harnas aan. Want rust, dat is er niet bij, David Byrne raast maar door, gooit oud en nieuw werk door elkaar. De nieuwere nummers komen hierdoor beter tot hun recht, “I Dance Like This” wordt een nog hitserig feestje, “Dog’s Mind” een zeldzaam rustpunt. Na ongeveer een uur beginnen de inspanningen wat te wegen, en zakt het wat in elkaar, maar met een broeierig “Burning Down The House” en “Once In A Lifetime” is dat snel verholpen. En dat Byrne als afsluiter er nog een politieke boodschap bijdoet (met Janelle Monae’s “Hell You Talmbout”), maakt het allemaal nog intenser.
En zo vliegt anderhalf uur entertainment van de bovenste plank voorbij, alle andere headliners rest nu de moeilijke taak om dit te overtreffen. Dag 1: meer dan genoeg reasons to be cheerful.
Dinsdag 3 juli
Lady Linn heeft iets te vieren, Lady Linn zorgt zelf voor het feestje. Een bigbandplaat werd ingeblikt, en die wordt vandaag exclusief al eens voorgesteld, maanden voor de release. Klonk sprankelend als champagne.
Vijftien jaar, geen tien. Het was al in 2003 dat Lien De Greef, op een zucht van haar afstuderen aan het Gentse Conservatorium, haar Magnificent Seven bij elkaar floot en een swingjazzgroepje begon. Draaide zo lekker dat de Charlatan nog altijd tochtgaten van al dat geblaas heeft, en er dan toch eigen nummers van kwamen en debuutplaat Here We Go Again in 2008. Dubbele verjaardag dus, nog meer reden voor feest. Hoe men viert in de swingjazz? Door nog meer volk dan gebruikelijk binnen te laten. Een concert met Big Band ’86 deed goesting ontstaan, een plan rijpte: Lady Linn wilde haar eigen bigbandplaat.
Wat gezegd werd, werd gedaan. Afgelopen mei werd onder het goedkeurend oog van producer Jonathan Jeremiah een plaat vol nieuwe songs ingeblikt; vandaag, in de schaduw van het klaslokaal waar De Greef het klappen van de swingzweep leerde, kennen ze hun première. Back to basics? Terug naar het begin, dat in ieder geval.
Kwansuis, zonder veel poeha, begint De Greef in een glitterjumpsuit aan een eerste nummer. Het geluid is nog wat chaotisch, maar het duurt niet lang of in de finale van een tweede song krijgen we een eerste keer de power van die bigband te horen; de energie die haar zin gaf in dit proces. Dat er een blazer minder is omdat zijn vrouw op bevallen staat? Je hoort het niet. Halverwege het concert zal ze zich grijnzend afvragen of dat kind misschien ondertussen al geboren is. Want het moet vooral plezant zijn; in een bigband doet men niet aan ernst.
“Laundry Day” is een eerste uitschieter, een zwierige ballad waarin De Greef het schrijven en het huishouden probeert te combineren, en de onverenigbaarheid daarvan overweegt. Gek genoeg is het pas in een oud nummer, “Cry Baby”, dat we de band echt in full swingmodus krijgen. De bas pompt, drummer Mimi Verderame mag een fikse solo ten beste geven, en de blazers schetteren een eind weg. “Sneaking Around” erna, het soort jazz dat altijd aan The Pink Panther zal doen denken, bouwt op naar een mooie finale.
“Eén liedje mag nooit ontbreken”, en wat volgt is inderdaad de van Eddy Grant geleende doorbraakhit “Don’t Wanna Dance”. Filip Vandebril geeft het voor de gelegenheid een extra swingend baslijntje mee, wie niet van dienst is in de bigband komt vingerknippend naast de zangeres staan. Een spelletje vrouwen tegen de mannen laten zingen? Toe maar, kan er wel bij als we dan toch zo speels bezig zijn.
Met de scheurende drive en diepe blazers van “A Love Affair” zitten we ondertussen diep in swingland. De Magnificent Bigband voelt als een Magnificent Seven XL, en dat is goed: hoe meer zielen, hoe beter. Het plezier spat ondertussen van het podium. Een song over de dansjes van Def Dames Dope nadoen op straat kan er ook nog wel bij dan. Nog een potig “You Plus Me” — nog geen beetje singlekandidaat — en het zit er al weer op. Vervolg in het najaar, wanneer de plaat in de winkel ligt en een uitgebreide tour volgt. De opwarming was alvast geslaagd.
Donderdag 5 juli
Het is een dag van odes. Tributen en songs toegewijd aan overleden vrienden en oude mentors. Met de aanwezigheid van Brad Mehldau, Chico Freeman, Jack DeJohnette en John Scofield stond minstens een eeuw aan jazzervaring op het podium. Ruimschoots voldoende voor een brede blik op het verleden en misschien te weinig voor algehele verfrissing in deze warme temperaturen.
Op papier kan deze donderdag wel tellen, als de eerste dag van Gent Jazz waar het genre echt centraal staat van vroeg op de middag tot laat in de avond. In een gezapige sfeer is het eerst de beurt aan Lorier – Postma – Gerstmans, een Belgisch-Nederlands trio dat onlangs het album We Will Really Meet Again heeft uitgebracht. Pianiste Nathalie Loriers komt uit het zuiden van het land (Namen) en is tegelijk fan van zuiderse ritmes. De eerste sessie op de main stage is gekenmerkt door sambaritmes en knipogen naar de bossa nova van Antônio Carlos Jobim: “Dançao” brengt wat swing in de alsnog halfvolle tent van de Bijlokesite. De compositie is geschreven door Nicholas Thys (voor dit concert vervangen door bassist Sam Gerstmans) maar het is Tineke Postma op de saxofoon die met de aandacht gaat lopen: de scherpte en vitaliteit in haar solospel brengen een verfrissende dynamiek op gang die als bindmiddel voor het geheel werkt. Het ontbreken van percussie laat zich af en toe gelden, hoewel titeltrack “We Will Really Meet Again or the Sadness of Losing a Brother (For Thierry)” — de eerste ode van de dag — ons weet te begeesteren.
Tussen de namen op de hoofdaffiche neemt het kwartet van Sal La Rocca het tijdsverdrijf van de bezoekers voor hun rekening, met drie pittige sessies die eigen werk met klassiekers combineren. Na openingsnummer “Shifted” spreekt La Rocca zichtbaar geëmotioneerd over het afscheid van zijn moeder dat enkele dagen geleden heeft plaatsgevonden. Het kwartet kiest het uitstekende “Serenity” van Joe Henderson en werpt de treurnis van zich af met een pittige versie. In een latere sessie komt ook “Jupiter” van Coltrane aan bod; het spirituele is daarmee nooit veraf. Saxofonist Jeroen van Herzeele houdt zich staande op de snellere stukken maar lijkt moeite te hebben om een nuance te vinden in tragere ballades. Niettemin weet het publiek La Rocca’s repertoire van de jaren zestig wel te pruimen.
Hogere verwachtingen voor de passage van het Brad Mehldau Trio, dat stilaan als een vaste waarde voor de Belgische contreien wordt beschouwd. Mehldau houdt de productiviteitsmachine nog altijd op de hoogste versnelling ingeschakeld: eerder dit jaar was er het soloalbum After Bach maar het Gentse publiek krijgt een korte glimps van het recentere trioalbum Seymour Reads the Constitution! voorgeschoteld, met het stuwende “Spiral”. De sessie staat echter in het teken van ouder werk, met “Ode” en “Secret Beach” (die laatste song daterend van 2007). Bijzonder luisterenswaardig is Mehldaus herwerking van een wals in c mineur, waarbij hij het strakke ritmische patroon toch op speelse wijze weet te overschrijden. De oeuvrebouwer is heer en meester in het melodieus improviseren op klassieke en populaire muziek, al komt er ditmaal geen Radiohead of Nick Drake aan bod.
Mehldau doet z’n voorstellingsrondje in het Nederlands — zoals het de gewoonte betaamt — wat op appreciatie kan rekenen. Daarna is er “I Fall in Love Too Easily”, een compositie van Sammy Cahn, waarmee het trio zijn voorkeur voor het Amerikaanse songboek nogmaals in de verf zet. Drummer Jeff Ballard is het schoolvoorbeeld van spelen met goesting. Iets minder van dat bij Mehldau, die niet de meest beklijvende performance achter de rug heeft, misschien door de weinige beschikbare tijd en het vroege uur. Graag zien we de volgende keer meer van het recente werk of zelfs een onverwachte uitsmijter. Desondanks stelt het trio nooit echt teleur.
Jazz is voor Mehldau elegantie en lyriek. Daartegenover zoekt Chico Freeman zijn inspiratie veeleer in de hard bop. Freeman en het Plus+tet, onder andere met Anthony Wonsey op piano, gaat gepaard met een warm, bluesy timbre. De groep gaat pittig van start met “Black Inside”. Freeman’s repertoire op de main stage laat zich karakteriseren door de vele samenwerkingen met grote jazzmuzikanten die hij achter de rug heeft: “Elvin” is een ode aan de legendarische drummer van het John Coltrane kwartet, terwijl de frontman later nog een tribuut aan pianist McCoy Tyner brengt. Hoewel er veel beweging in de composities zit, blijven de ritmische patronen statig aanvoelen. Slechts in een solo-intermezzo van Freeman gaat het even de kant van experiment uit, met een geluid dat veel van Colin Stetson weg heeft. Chico Freeman en de zijnen ademen traditie uit en gaan wonderwel met kleine technische problemen om (want even viel het podiumlicht uit), maar de grensverleggende attitude van een album als The Outside Within lijkt thuis in Chicago te zijn vergeten.
Geen idee wat Jack DeJohnette ervan denkt, hoewel hij ooit de percussie op Freeman’s The Outside Within voor zijn rekening heeft genomen. DeJohnette richt zich tegenwoordig op Hudson, een project met John Scofield, John Medeski en Larry Grenadier dat vaak als supergroep wordt omschreven. Grenadier geeft op dit moment de voorkeur aan het Brad Mehldau trio, waardoor Scott Colley zijn plaats als bassist heeft ingenomen. De vier heren zijn allen woonachtig in de streek rond de Hudsonrivier in de staat New York, waar het idee van een project rond muzikale favorieten zich liet rijpen. Het debuutalbum dateert van vorig jaar maar met regelmatig optreden heeft het viertal blijven experimenteren met composities van Bod Dylan, Joni Mitchell en Jimi Hendrix. Die laatste krijgt een glansrol in het eerste uur met briljante herinterpretaties van “Wait Until Tomorrow” en “Castles Made of Sand”.
De 66-jarige Scofield toont zich bewonderenswaardig vanwege de levendige gezichtsexpressie en het zichtbare gemak waarmee hij een fusion van jazz en rock tot stand laat komen. Qua passie wordt hij het vuur aan de schenen gelegd door John Medeski, de al even begaafde pianist (bekend van het trio Medeski, Martin and Wood). Waar eerdere sessies op de dag inspiratie uit het werk van Coltrane putten, is de invloed van Miles Davis hier klaarblijkend. Meer dan op het album, ontpopt Hudson zich tot een grondige update van Davis’ elektrische kwartet. Jack DeJohnette laat zich opmerken door een sobere manier van spelen maar verrast het publiek door zich over het zanggedeelte te ontfermen. Hudson is meer dan de som van de delen, met vier topmuzikanten, een uitstekende reeks aan herwerkte originals en een collectieve durf om toch boven het verwachtingspatroon uit te stijgen.
Hudson vormt het energieke hoogtepunt van een dag die grotendeels aan traditie en reminiscentie is uitbesteed. Scofield kondigt als laatste nummer “Woodstock” van Joni Mitchell aan, waarbij hij expliciet naar zijn babyboomgeneratie verwijst. Daarmee slaat de gitarist ook de nagel op de kop: uitgezonderd de luidruchtige horde van jonge vrijwilligers zijn de babyboomers vandaag in de grootste getale naar de Bijlokesite afgezakt. De jeugd, die bevindt zich op Werchter of aan het strand. Een uitdaging voor Gent Jazz om daar de komende dagen iets aan te veranderen.
Vrijdag 6 juli
“Alsof hij zichzelf etaleert in een schitterende etalage, maar de winkel is niet open.” Zo schreef een recensent exact dertig jaar geleden over Paolo Conte na zijn concerten in Brussel en Antwerpen. Vrijdag was La belle Italia binnen handbereik, we zaten op een zucht van een idyllische Toscaanse olijfboomgaard. Een volgelopen zaal dagdroomde mee. “Via, via, vieni via di qui!”
“Een diseur”, portretteerde diezelfde recensent Paolo Conte, “wiens zangtechniek zich bijna uitsluitend beperkt tot het parlando”. De Italiaanse zanger was toen net doorgebroken met het nummer “Max”. Hij geraakte snel tot hier; het schrome Vlaanderen omarmde Conte met lichte onwennigheid. Anno 2018 zijn we verknocht geraakt aan zijn shoo-tie-doo-die-doo’s. De liefde voor Conte is ontembaar: guitige applauzen en enkele staande ovaties bewijzen de liefde voor de man. Keurig uitgedoste muzikanten en een chic golvend gordijn achteraan het podium geven de witte tent meteen een stijlvol cachet. Violen, blazers, gitaristen, drums en marimba, accordeon, alles is tot in de kleinste details gearrangeerd en minutieus uitgevoerd. Hij grabbelt tango, cabaret en swing bijeen en vermengt het met zijn eeuwige liefde: jazz. Bij momenten leek het alsof hij de roaring twenties terugbracht. Zelf bewoog Conte zich nu eens naar de piano, dan naar de microfoon vooraan waar hij als geen ander zijn dichterlijke escapades voor ons uitspreidde, met zijn onnavolgbaar gevoel voor ritme en sobere bewegingen met de armen die het midden hielden tussen dirigeren en dansen.
Charmeren, dat kan de Italiaanse zanger, gekleed in kostuum met zwarte T-shirt, als de beste. Anderhalf uur lang trakteerde hij ons op zijn warme stem. Fluisterend, scattend, neuriënd, vertellend; geen moment verveling. En meezingen bij de hits “Sotto le stelle del jazz”, “Come di”, “Max”, “Gli Impermiabili” en — It’s wonderful, It’s wonderful — “Via Con Me”. Met de Italiaanse klassieker “Azzurro” wuift hij Gent gedag.
Kandace Springs kreeg op haar 17de de kans om te tekenen bij Rogers en Sturken, die hits schreven voor Shakira en Christina Aguilera en Rihanna ontdekten. Wat een kans. Ze tekende niét en bleef oefenen tot ze zelf vond dat ze klaar was om naar buiten te treden. We zijn ondertussen tien jaar later en de knappe dame met afrokrullebol tekende bij Blue Note Records. Ze kwam naar Gent Jazz met een bassist en drummer, zijzelf achter de vleugelpiano.
Kiezen is verliezen, dachten vele jazzfans die hun mobieltje erbij namen om de voetbalmatch België-Brazilië te volgen. Dat ze geen ongelijk hadden, werd helaas snel duidelijk. Springs serveerde ons de ene cheesy ballad na de andere. “The Nearness of You” en “Lush Life”: beide zonder sprankeltje vitaliteit. Alsof ze vreest zich te moeten bewijzen, overlaadt ze de songs met onnodige intro’s en overbodige tierlantijntjes. Dat ze een stevig potje kan zingen, gaan we niet ontkennen. Als Springs haar keelgat openzet, trekt ze je aandacht. Een ijzersterke stem heeft ze alvast, maar ze strooit te kwistig met suiker. Haar muzikanten tonen geen sprankeltje creativiteit en spelen als makke lammetjes. Dit is hààr verhaal, niet dat van de twee andere muzikanten.
Die verdwijnen dan ook in een purperen rookgordijn terwijl La Dame schittert in de spotlights. En wat de bedoeling was van de Rag’n’Bone Man-cover “Human”, weten ze waarschijnlijk zelf niet. Er was geen touw aan vast te knopen. Was wél geslaagd: de Braziliaanse klassieker “How Insensitive” nadat ze informeerde naar de voetbalstand (toen nog 2-0).
“Inner Waves”, heet de nieuwe plaat van Bart Defoort Quintet. De Brugse saxofonist mag de Garden Stage warm houden tussen de grote optredens door en hij doet dat met zijn nieuwste plaat. Een beetje ‘echte’ jazz op een jazzfestival. Defoort toert met Christophe Devisscher op bas, Hans Van Oost aan de gitaar, Toni Vitacolonna achter het drumstel en Ewout Pierreux aan de piano. Dit is een klasseband die de spannendste passage van de dag maakte. Defoort bracht een gevarieerde set waarin swing, funk, soul en vooral veel ballen de scepter zwaaiden. “No More Church” is een gospelnummer waarin Ewout Pierreux een hartverwarmende inleiding speelt. Drums sluimeren binnen en Defoort zet het thema in. Een vleugje melancholie waait door de tent. Maar niet voor lang, ophitsende drums trekken een lijn onder de rust: het is tijd voor harder werk met “Make That Move”. Als Defoort het duel met Vitacollona aangaat, zijn we niet meer te houden. Afsluiten deed Isolde XL met haar 7-koppige band: Franse chanson overgoten met funk en surf. In tegenstelling tot haar vorige passage op Gent Jazz brengt ze nu eigen werk. Op één nummer na: John Barry’s “Beat Girl” maakt haar setlijst af.
Zaterdag 7 juli
”To blow or not to blow?” Die vraag moet door het hoofd van Pharoah Sanders gespookt hebben. De legendarische saxofonist die ooit furore maakte in het kwintet van Coltrane, loopt er wat verstrooid bij.
Of eerder: sleept er wat verstrooid bij. Op blauwe sportslippers gaat Sanders een slakkengangetje, steeds van solo naar de stoel achterin om even te rusten. Aan elke beweging lijkt een uitputtingsslag vooraf te gaan. Maar blazen kan hij nog. De 77-jarige saxofonist — goeroe van de free jazz en spirituele muziek – start het concert met vrije, breed ontrolde klanken. Oli Hayhurst laat de snaren van de bas brommen, Gene Calderazzo roffelt de cimbalen warm en pianist William Henderson zoekt Spaanse regionen op. Nicholas Payton is gast van dienst, een enorm veelzijdige trompettist met roots in New Orleans. Hij neemt de eerste solo en lost meteen lange en forse hoge noten. Sanders wacht zijn beurt af, om daarna in enkele tellen tijd de aardse grond vanonder onze voeten te trekken. De man laat zijn sax huilen, tieren, sputteren en spuwen. Na bijna zestig jaar aanwezig op de planken heeft hij het nog altijd: de kunst om een ander universum te creëren.
Tot dan blijkt Sanders complete ernst en focus. Maar wanneer Calderazzo een shuffle inzet, wordt de show over een andere boeg gegooid. “Klap maar lekker mee”, gebaart Sanders ons terwijl hij behoedzaam de benen los zwiert. Ambiance ten top en Sanders geniet zichtbaar van zijn entertainerstatus. Dansjes à la aerobics voor gepensioneerden of woorden murmelen in de beker van de sax: het is een leuk zicht. Maar ondertussen zwoegt de band om er ook muzikaal nog iets van te maken, want Sanders laat vanaf nu de sax niet echt meer zingen. Hij start een eerste scatronde met het publiek en stelt de muzikanten tweemaal voor en prijst ’the power of God’. Ondertussen probeert Nicholas Payton een einde te breien, maar komt daar noodgedwongen op terug, Sanders weet van geen stoppen. Gelukkig lukt dat bij het volgende nummer met een Caribisch karakter wel. Nee, dit was niet hoofdact waardig. Pharoah Sanders vatte scherp aan, maar verloor de focus voor de muziek gaandeweg.
“My name is Vijay Iyer and I play the piano.” Voor iemand die kopt aan de New Yorkse jazzscene is dat een bescheiden introductie. Brengt hij voor ons mee: Graham Haynes (cornet, flugel, elektronica én de zoon van die iconische drummer), Mark Shim (tenorsax), Steve Lehman (altsax), Stephan Crump (bas), Jeremy Dutton (drums) en tig nummers van zijn nieuwe plaat “Far from Over”. Het zestal schiet meteen met volle gas uit de startblokken. Onregelmatige ritmes doorkruisen de polyfone harmonieën en bouwen op naar epische hoogtes, met een drumsolo van de nieuwbakken drummer Jeremy Dutton als onovertrefbaar kookpunt. Maar het is Steve Lehman die de tent écht laat ontploffen. Hij zoekt de meest onverwachte plekken op en inspireert de ritmesectie tot ongekende hoogtes. Iyer kiest voor bombast en dissonante zijwegen. De blazers roeren in een spanningsveld en Dutton vult de gaten maniakaal op. Wanneer Haynes naar zijn bugel grijpt en Crump zijn snaren strijkt, kunnen we terug even rustig ademhalen. Iyer trok de kaart van bombast en dissonante zijwegen, en vulde de zaal met ingenieuze composities. Maar de drukte verdrong de subtiliteit soms. Edoch een meesterlijk concert, waarin we zowel flarden Monk als Miles Davis’ elektronische periode herkenden.
De meest romantische muzikant was zonder twijfel Jason Moran. Met The Bandwagon koos hij voor een fragiel repertoire waarin, in tegenstelling tot alle andere bands, rust en subtiliteit het voortouw namen. Als een brabbelende koter roert bassist Tarus Mateen zijn snaren en Nasheet Waits (drums) schuurt kringetjes met de borstels. Het wordt een concert van odes. Een ode aan Monk, getiteld “Thelonious”. Een ode aan Robert F. Kennedy (“RFK In The Land Of Apartheid”) en een aan de pianiste Gerry Allen. Moran leidt de band naar een schijnbare chaos. “Blessing The Boats” is geschreven door zijn vrouw, Alicia Hall Moran, op een gedicht over slavenhandel. Moran, ondertussen even rechtgestaan want zijn pianostoeltje laat te wensen over, merkt op dat de meeste muzikanten die vanavond op het podium kruipen, afstammen van vluchtelingen. De zaal wordt er stil van. Een ideaal moment voor Tarus Mateen om de intro van het volgend nummer te spelen. En voor een keer wordt er niet gebabbeld tijdens de bassolo. Dat wil wat zeggen. Moran bewees een van de spannendere pianisten van vandaag te zijn. Hij bracht zijn equivalenten op drums en bas mee en verzorgde een uitstekende set.
Vandaag rolden de spierballen over zowel de Main als de Garden Stage. Vooral de opgehitste drummers vielen op. Vooral die van Ambrose Akinmusire (trompet), Justin Brown, liet geen zestiende rust onbenut om er minstens een dubbelslag in te murwen. Er was geen speld tussen te krijgen. Een andere drummer, Dan Weiss, sloot de festivaldag af met zijn Starebaby, Metal Jazz. Best wel nerdy, metal op een jazzdrumstel. En pupiters. En een zittend publiek. Maar toegegeven: het had wel iets. We spotten Craig Taborn aan de toetsen. Denk aan een mengelmoes van Twin Peaks, wiskunde, het Mario Bros–themalied en geleerdenmetal.
Zondag 8 juli
“Zoals de meeste hé”, antwoordt de vrouw die ons bij de inkom een enquête voorlegt, wanneer we haar vertellen dat we vanavond vooral uitkijken naar The Roots. Het is immers een hele poos geleden dat deze Amerikaanse hip-hopcrew halt hield in ons land. Op deze slotdag heeft The Roots maar één missie: going out with a bang.
Voor het zover is, mogen enkele Belgische bands het beste van zichzelf geven, veeleer uit de hip-hophoek. Want niet alleen aan de overkant van de Atlantische Oceaan, maar ook in ons land gaat het goed met het genre. Uiteraard is er de bloeiende Brusselse scene rond Roméo Elvis, Veence Hanao, Zwangere Guy en zijn Stikstofcrew. Maar ook in Antwerpen beweegt wat, denk maar aan het duo Blackwave. Het tweetal laat zich vanavond begeleiden door een zeskoppige band – sax, trompet, keys, drum, bas en gitaar – opgetrokken uit conservatoriumstudenten. En jeetjemina, wat kunnen deze heren spelen, veel rappers zouden een moord begaan voor deze begeleidingsband. In opener “Big Dreams” vervangt de trompettist de samples, en tijdens het erop volgende “Move On Up” perst hij er meteen een solootje uit.
Willem Ardui, een tweede Blackwave, houdt er ook een Nederlandstalig singer-songwriterproject op na, het mag dus niet verbazen dat hij al eens nummer zingt al in plaats van te rappen. Hij en zijn kompaan Jay zijn echter onmiskenbare volksmenners, wat past bij een hip-hopper. De geest van Guru zijn Jazzmatazz-platen waait door de betere nummers. En wanneer gastzanger David Ngyah er op het einde bijkomt, om samen hun zomerhit “Elusive” — u weet wel: “She took the funk out of my soul/ My rhythm is bluesin’/ I see the moods, that you been swinging over me” — in te zetten, bedenk je je dat je dat nummer zelfs niet gemist zou hebben. Blackwave spreidt een klein uur lang niets dan positieve vibes over het publiek. Sterk.
Net als zijn maatje Woodie Smalls, met wie hij al op het podium stond, komt rapper K1D uit Sint-Niklaas. De Gentse programmatoren van Democray hadden K1D al dit voorjaar naar Gent willen halen, maar toen werd het optreden afgelast. Een herkansing volgt vandaag op Gent Jazz. De donkere, bonkige rapper gaat er wel voor, na twee nummers heeft hij al meer zweet verloren dan Messi op dit WK. “Netflix and Chill” bouncet lekker door de Garden Stage en een nieuw nummer neigt naar de met trap doorspekte hiphop van A$AP Rocky. “My name is K1D and you know why? Because I’m really annoying”, klinkt het snaaks wanneer de imposante rapper een nummer afbreekt omdat meer moet gedanst worden. U heeft de boodschap begrepen en gaat het slotkwartier tekeer als een gek.
Van K1D trekken we naar een artieste die onlangs zelf een kind heeft gekregen: Selah Sue. Het moederschap heeft duidelijk wat met Sanne Putseys gedaan. Zo nam de Leuvense zangeres een sabbatjaar, waarna ze haar band overboord wierp. Tegenwoordig trekt Putseys de baan op enkel vergezeld door cellist Simon Lenski en pianist Joachim Saerens, niet toevallig de vader van haar kind. Ze schreef het voorbije jaar wat slaapliedjes bijeen, naar eigen zeggen in haar hangmat terwijl de vogeltjes begonnen te fluiten. “My light will always shine for you”, klinkt het in het nieuwe “Heartbeat”, en in “Full of Life” hoopt Putseys dat het leven zoet zal blijven voor haar kindje. Puur en eerlijk volgens haar, een beetje klef en muzikaal bijzonder braaf volgens ons. Wel leuk is de zomerse dubcoda van “Piece of Mind”, waarin Selah Sue zichzelf loopt. Helaas kunnen zowel haar cover van “Que Sera” en de afsluitende raggamedley opnieuw minder bekoren.
Een uurtje later mag The Roots deze editie van Gent Jazz afsluiten. The Roots is een atypische hip-hopgroep, zo is hun bekendste groepslid de drummer (de onnavolgbare Questlove), duiken er op hun platen geen grote gastrappers op, en spelen ze live bovendien haast geen recent materiaal uit hun laatste vier-vijf platen, die eerder donker en politiek getint zijn. Op een podium moet het immers vooral grooven en funken tot niemand nog overeind blijft. Vanavond zijn ze met zijn tienen, als we goed geteld hebben, samen vormen ze een machine die geen seconde sputtert. Het verschil is groot met Kamasi Washington en zijn band, die hier een jaar geleden toch een veel duffere indruk nalieten. Tijdens “Section” — één van de vele nummers uit het debuut Illadelph Halflife (1996) — blijkt eens te meer wat een geweldige rapper Black Thought is, al is het het drummer annex metronoom Questlove die bepaalt wat er gebeurt. Hij verlegt het ritme en beslist wanneer een nieuw nummer wordt ingezet, zoals bij de fijne afslag richting “Jungle Boogie”, origineel van Kool And The Gang.
Prijsbeest “You Got Me” wordt zonder Erykah Badu afgewerkt, maar dat deert niet. De gitarist blijkt een begenadigd soulzanger die de zanglijn zonder problemen voor zijn rekening neemt. Erna krijgt hij zijn momentje op gitaar, en scat hij er een flard Outkast door. Tijdens het laatste halfuur vangen we ook nog flarden “Sweet Child o’ Mine”, “Apache” en “Welcome To Jamrock” op, alsook een puike, haast rock ’n rollversie van The Roots zijn grootste hit “The Seed (2.0)”. Afsluiten doet het gezelschap in stijl, met een streepje “Move On Up” van Curtis Mayfield. Dit was een slotakkoord om trots op te zijn, Gent Jazz. Tot volgend jaar!