Kutplaat gemaakt, rechtgezet met een bijwijlen briljant concert. In het Sportpaleis toonde Arcade Fire zich de topgroep van de toekomst; een band met meer verbeeldingskracht dan de verzamelde concurrentie samen.
Arcade Fire, dus. Al jaren een van dé livebands van deze planeet, maar op plaat langzamerhand op de dool geraakt. Bleef dubbelaar Reflektor in 2013 nog voor minstens de helft boeiend, dan was Everything Now vorige zomer het geluid van een dikke ontgoocheling: verloren gelopen in een concept, was de groep vergeten voldoende beklijvende songs te schrijven en ook dat centrale uitgangspunt –- iets rond onze laat-kapitalistische maatschappij en consumptiedwang, als we alles goed hebben begrepen -– bleef te vaag om goed te werken. Recensies waren quasi-unaniem nijdig en dus moest deze tour wel een revanche worden. Deze tour werd meer.
Een podium in het midden van de zaal zetten is al vaker gedaan. Een podium als boksring? Geen idee. In een langgerekte intro speelt de groep het pugilistisch idee helemaal uit, met kampioenengedrag, schaduwboksen en algehele pompositeit. Er spreekt een verbeeldingskracht uit die –- alle verhoudingen in acht genomen -– doet denken aan U2’s Zoo TV-tour. Deze band wil niet zomaar optreden, maar onderzoeken wat mogelijk is in de enorme setting van dit soort arena’s; het intrinsiek theatrale van een popconcert ruimhartig omarmen.
Het kan dus: twintigduizend man het gevoel geven dat ze allemaal even dicht bij het podium staan of zitten. Wat ongetwijfeld ooit een idee was dat bij een pint na de repetitie op een bierkaartje werd uitgetekend, blijkt te werken. De lichtshow is al even geweldig. In een zinderend “Creature Comfort” lijkt de groep in een claustrofobisch woud van rook en lichtzuilen te spelen; het spel met de gsm-lichtjes in een nochtans ietwat slap gebracht “Neon Bible” oogt adembenemend. Frontman Win Butler omarmt de mogelijkheden van de ronddraaiende schijf in het midden –- zo heeft iedereen hem achter de piano gezien –- compleet, al vergeet hij gaandeweg dat hij ook de vier kanten van de ring moet bespelen.
Dit is helaas het Sportpaleis en dat wil zeggen dat het geluid alweer bagger is. In opener “Everything Now” en het daaropvolgende “Rebellion (Lies)” –- een salvo om U tegen te zeggen –- valt daar nog naast te luisteren, maar de ratelende percussie van “Here Comes The Night Time” verzuipt in deze galmbak tot een kakofonie. Een sectie nieuwe nummers met de flauwe reggae van “Peter Pan” en “Electric Blue” waarin Régine Chassagne zo hoog zingt dat het bijna onhoorbaar wordt, haalt de vaart meteen uit de set. Het zal tot voorbij het eerste half uur duren vooraleer “Rococo” dit concert met snijdende postrockgitaren eindelijk de pit geeft dat het nodig had. Jammer dat de strijkers er in deze geluidsmix alweer niet doorkomen –- daarvoor is alleen Sarah Neufeld misschien ook niet voldoende -– maar nu zijn we wel vertrokken.
Arcade Fire heeft nog anderhalf uur te gaan en laat de bal niet meer vallen. Die nieuwe plaat hebben we gehad, met “Neighbourhood #1 (Tunnels)”, voor de gelegenheid door Will Butler, toetsenist/manusje van alle instrumenten en broer van gezongen, gaat een vat moderne klassiekers open dat blijft tappen. Hebben we trouwens al gezegd dat de groep goéd speelt? Het is geweldig hoe nummers aan elkaar geweven worden tot ze één logisch stuk zijn. En als je zoals gitarist Richard Reed Parry kunt blijven gaan terwijl Will Butler je om de hals hangt, dan kén je je job. Heerlijk om te zien hoe de innige band tussen die twee muzikanten ook dertien jaar na de legendarische passage van de groep in de Cirque Royale (Hoe de een toen roffels uit de ander zijn motorhelm haalde!) blijft werken, hoe het twee kleine kinderen blijven die ongegeneerd durven dollen op het podium.
Uitschieter vanavond? Ongetwijfeld het gedreven “Ready To Start”, een nummer dat geeft en blijft geven, met een refrein dat op zich laat wachten, maar net daarom zo urgent klinkt als het komt. Het blijft de grootste charme van deze groep: de kracht waarmee dit zevental, aangevuld met Stuart Bogie op blazers en toetsen, er voor de volle honderd procent voor gaat. De close-up van Chassagne bij het afscheid verraadt dat ze hier nog elke avond met volle teugen van geniet, je had niet anders verwacht als je haar ziet dansen met haar linten aan het einde van wat steevast háár moment is: “Sprawl II (Mountains Beyond Mountains)”, een discosong voor mensen die nooit hadden gedacht dat ze van disco konden houden.
Dat is wat Arcade Fire doet: mensen doen dansen die niet wisten dat ze dat wilden. En altijd is er dat gevoel van samenhorigheid, wéér een “ooh-ooh-ooh” of een “aaahaah-aahaah” die zoveel levenslustiger klinkt dan alles wat Coldplay ooit schreef samen. Het culmineert als vanouds in “Wake Up”, waarvoor voorprogramma The Preservation Hall Jazz Band — inderdaad een klassieke New Orleans brassband — naar boven wordt gefloten. Onbegrijpelijk dat dit nummer ooit zonder blazers heeft bestaan; inderdaad. Om al die verloren tijd goed te maken, trekt de band in stoet het publiek in, om via een uitgebreide omweg langs de bar waar Butler een pintje in handen krijgt gedrukt, de coulissen op te zoeken. Precies zoals het dertien jaar geleden in Brussel ook al was, want tradities zijn er om in ere te houden.
Arcade Fire is een van de beste livebands van het moment. Geef het nog één goeie plaat, één soort-van-hit, en er staat geen rem meer op wat deze groep nog kan bereiken. Misschien zit de kiem van hun eigen Achtung Baby al ergens te groeien, wie weet. In dat geval zijn we meer dan benieuwd naar hun échte Zoo TV. Als één band het stadionconcert kan herdefiniëren, zo bewijst deze Infinite Content-tour, dan wel deze.