Hij was wat ziek geweest de voorbije week, en had wat last van heimwee. Op het podium was daar echter weinig van te merken. Otis Gibbs zorgde voor een memorabele rootsavond in Bree.
Het is tekenend voor de soms wat stiefmoederlijke manier waarop rootsmuziek in ons land behandeld wordt dat de paar zalen die uitpakken met een consistent interessante programmering in de niche zich in de periferie van het grondgebied bevinden. Een voorbeeld is Cultureel Centrum De Breughel in Bree, niet ver van de Nederlandse grens. Eerder dit cultuurseizoen was Slaid Cleaves er bijvoorbeeld al te gast en later dit voorjaar komt er nog schoon volk als Diana Jones en Dayna Kurtz langs. De rootsconcerten vinden er plaats in een kleine maar gezellige zolderruimte, die al lang op voorhand uitverkocht was voor de komst van deze Otis Gibbs, afkomstig uit het landelijke dorpje Wannamaker in de Amerikaanse staat Indiana.
Dat Gibbs niet alleen een meester is in het schrijven van verhalende songs maar zich ook tussen de nummers door een rasverteller toonde, zal geen verrassing zijn voor wie de man al eerder aan het werk zag. Vaak met een humoristische ondertoon, zoals met het verhaal van hoe een Duitse TV-ploeg hem verkeerdelijk aanzag voor een dakloze, ter inleiding van “Where Only The Graves Are Real”. Of hoe hij vast kwam te zitten in een losgekoppelde wagon in het treinstation Roosendaal omdat hij de Nederlandse aankondiging niet begreep (net voor “Darker Side Of Me”).
Maar soms kwam hij ook doodernstig over. Zoals bij het verhaal over de blanke worstelaar Sputnik Monroe, tevens vergeten held van de burgerrechtenbeweging in de jaren ’50, voor wie hij het gelijknamige nummer geschreven heeft. Al maakte hij geen expliciete verwijzing naar het heden, het was niet moeilijk om te raden dat de boodschap achter de song nog altijd brandend actueel is. Het meest ontroerende moment was er echter wanneer hij vertelde over zijn carrière als boomplanter — Gibbs debuteerde pas als muzikant toen hij al een eind in de dertig was — en over de vriendschap met zijn jonge collega die verplicht was om die zware, afstompende job te doen om voor zijn zieke moeder te kunnen zorgen. In een beklijvend “Something More” haalde hij herinneringen op aan zijn ondertussen overleden vriend.
Uit zijn nieuwste album — Mount Renraw uit 2016 — bracht hij een handvol nummers. Dat was een album dat hij op de dag van zijn vijftigste verjaardag opgenomen heeft in zijn woonkamer (“een iets kleinere ruimte dan de zaal hier, en met minder stoelen”) als alternatief verjaardagsfeest. “Ed’s Blues (Survival)” of “Empire Hole” zijn schoolvoorbeelden van wat misschien wel Gibbs’ grootste troef is: zijn machtige stemgeluid dat de zeldzame gave heeft om zowel rauw als zacht tegelijk te klinken. Hier en daar zaten er ook een aantal wat meer uptempo nummers tussen: “Ghost Of My Father” en “Kathleen” zorgden zo voor wat extra pit in de set. Het ingetogen “Small Town Saturday Night” was een trip down memory lane met een heerlijk old time arrangement. Sterke momenten genoeg in de set. “Kansas City” en “Joe Hill’s Ashes” — beiden uit Joe Hill’s Ashes uit 2010, misschien wel zijn beste album tot op heden — klonken ook nu weer onverwoestbaar.
Afsluiten deed hij toepasselijk met een ode aan een typisch Amerikaans fenomeen, met name de vaak bizarre attracties die je er overal te lande langsheen de wegen vindt. Van ‘s werelds grootste gevlochten bal in Cawker City, Kansas, tot een replica van Stonehenge met oude Cadillacs in Alliance, Nebraska. “Great American Roadside” was zo een perfect einde voor een optreden van een artiest die met beide voeten in de Amerikaanse folktraditie staat. Een traditie van artiesten die op hun eentje met de gitaar rondtrekken om verhalen van de gewone man te vertolken of nummers met een boodschap te brengen. Hip zal de muziek van Otis Gibbs wel nooit worden, maar ook in Bree — of “Brie” zoals hij het consequent uitsprak — toonde hij dat hij tot de top van de hedendaagse rootsmuzikanten behoort.