Agatha Christie verfilmingen zijn bijna altijd een festijn, zelfs de minder geslaagde versies. Deze Murder on the Orient Express is dat niet.
Agatha Christiefilms staan of vallen met de exuberantie van de hoofdrolspelers. Margareth Rutherford zal de geschiedenis ingegaan als de ideale Miss Marple omdat ze het personage resoluut komisch benaderde, al belichaamde Joan Hickson de oude vrijster in de BBC-serie van de jaren tachtig accurater. In Murder On The Orient Express draait het echter om Christies andere onsterfelijke personage, dat onuitstaanbaar arrogante pietje precies, die zelfingenomen pompeuze Belg: de wereldbekende Hercule Poirot. Die hoofdrol wordt vertolkt door regisseur Kenneth Branagh zelf. En door zijn snor.
Een luxueuze trein vervoert een bont gezelschap én de detective van Istanbul naar Calais. Veertien personen dicht op elkaar gepropt in één wagon. Tot er eentje wordt vermoord. Brutaal neergestoken met twaalf wilde messteken. Het is aan Poirot en zijn kleine grijze hersencelletjes om het raadsel op te lossen. Het lijkt wel alsof iedereen een reden heeft om tegen hem te liegen. Zijn de passagiers wel slim genoeg om dat te blijven volhouden tegen hem, de allergrootste detective aller tijden?
Dat Branagh als regisseur het onderspit delft tegenover de verfilming uit 1974 is niet zo erg. Weinig filmmakers van de laatste vijftig jaar behoren immers tot het kaliber van Sidney Lumet. Branagh stelt vooral teleur tegenover zichzelf. Het is moeilijk te geloven dat dit dezelfde regisseur is die 25 jaar geleden Shakespeare opwindend en actueel maakte en in 1996 de ultieme Hamlet afleverde. Het is onbegrijpelijk dat dit de regisseur is die enkele studiofilms succesvol boven hun generische waarde van massaproduct wist te tillen (Jack Ryan: Shadow Recruit en Cinderella).
De beslotenheid van een treincoupé leent zich nochtans ideaal tot een heerlijk virtuoze regiestijl. Ontelbare visuele huis clos-mogelijkheden om de vingers van af te likken en toch serveert Branagh hier een ondermaats visueel spektakel. De shots van de trein die door de besneeuwde bergen tjokt, zijn mooi maar leeg. CGI-vistas creëren nooit epische cinema. De interieurbeelden op de trein zijn wisselvallig. De momenten dat hij langs de buitenkant van de trein scheert om alle personages hun locatie te tonen zijn leuk, tot we de cut naar de interieurs maken. Wat volgt zijn banale cadrages, long takes die nog niet aan de enkels reiken van die van Hitchcock of Paul Thomas Anderson. Een korte achtervolging te voet wordt haast amateuristisch geserveerd zonder animo. Heel de mise-en-scène wordt behandeld zoals de rest van de sterrencast: als behang.
Nochtans start de film geweldig met een mooie intro tegen de klaagmuur van Jeruzalem. Branagh lijkt even zowel het personage van Poirot als de geest van Christie in de vingers te hebben. Maar dan staat de trein stil, valt het verhaal stil en sijpelt elke begeestering van maker en acteurs zichtbaar weg. De zwaar getelefoneerde ontknoping, doorgaans een hoogtepunt in dit soort verhalen, wordt hier een uitgerekt lijden.
Het moet gezegd: met zijn snor weet Branagh wel te scoren. Agatha Christie was na de verfilming uit 1974 onder de indruk van Albert Finney als Poirot, maar ze was teleurgesteld in zijn gezichtsversiering. Branagh koketteert echter met een fenomenale kwast; een gestroomlijnde marmot waar elke taxidermist van watertandt. Een fascinerende knevel die angst inboezemt, maar zelfs die knevel kan niet verhullen dat Branagh ook als acteur teleurstelt. Tekende hij in het verleden steevast present als er overdreven mocht worden — herinner zijn hilarische verschijning als de ijdele tovenaar Lockhart in de tweede Harry Potterfilm — dan houdt hij zich nu te hard in.
Albert Finney, Peter Ustinov en David Suchet, de echt goede Poirots, beseften dat, om dit soort oubollig mysterie boeiend te houden, elke scène vertrok en eindigde bij de komische waarde van hun personage. Branagh voegt helaas onnodig drama toe, waardoor het lijkt alsof de excellente cast in twee verschillende films meespeelt. Branagh acteert in zijn dramatrip, de anderen in een Brits kostuumdrama. Van Branagh verwacht je meer en beter, want Poirot is een ettertje, een arrogante fat, een betweter pur sang, en dus een droomrol voor zijn soort extraverte acteur.
Murder on the Orient Express bewijst dat Shakespeare goed verfilmen misschien een uitdaging is, ja. Maar Christie echt goed verfilmen? Da’s de meesterproef die weinigen glansrijk aflegden. René Clair, Billy Wilder en Lumet konden het. Dat Branagh faalt, is dan misschien geen al te grote schande. De lat ligt érg hoog.