In december praat de enola-redactie met de artiesten die dit jaar kruidden, of net onterecht onder de radar bleven.
Comeback van 2016: Wolf Parade. Comeback van 2017: alweer Wolf Parade. Overtuigde het Canadese kwartet vorig jaar al live, afgelopen september volgde met Cry Cry Cry, de plaat die de eigenzinnige indieband opnieuw op de rockkaart zette. En voor het eerst mag het ook expliciet over politiek gaan. “De dingen net niet letterlijk benoemen: dat werkt het beste voor mij.”
Het is anderhalf uur voordat Wolf Parade Cry Cry Cry op de planken van de Botanique moet verdedigen, maar drummer Arlen Thompson en gitarist Dan Boeckner hangen er rustig bij. Dit is een groep die genoeg jaren op de teller heeft om zich geen zorgen meer te maken over een Belgisch publiek op een vrijdagavond en die heeft geaccepteerd dat de vette jaren van rockmuziek even voorbij zijn. Neen, het was niet van moetens, die reünie na zes lange jaren stilte. Of misschien wel. Maar dan van heilig moeten.</p
Boeckner: “Het moet ongeveer twee jaar geleden zijn dat we het gesprek hadden om Wolf Parade opnieuw leven in te blazen. We zagen elkaar na het laatste Wolf Parade-optreden in 2011 nog wel, maar toen waren we voor het eerst alle vier samen en werd het onderwerp aangesneden.”
Thompson: “Het hielp dat Dante, Spencer en ik op dat moment alle drie op Vancouver Island woonden, op minder dan een uur rijden van elkaar. Dat was iets anders dan toen Spencer in Helsinki woonde, en Dan in Californië. We waren verspreid. Nu de kern weer min of meer bij elkaar leefde, hield het ook steek om opnieuw iets te doen. We begonnen weer muziek te maken die eerst verschrikkelijk klonk, maar vanaf de tweede repetitie viel alles weer op zijn plaats. We probeerden nieuwe songs te maken, en dat ging als vroeger: we wisten weer wat we deden.”
enola: Gelukkig maar, want touren zonder nieuwe muziek lag niet op tafel?
Boeckner: “Absoluut. We hádden de optie kunnen lichten: al onze oude songs leren spelen, en optredens boeken. We voelden echter collectief dat dat niet de bedoeling kon zijn. Als we geen nieuwe songs af kregen, was het de moeite niet. Het heeft uiteindelijk geduurd tot net voor onze eerste optredens voor we de oude nummers zijn beginnen repeteren.”
Thompson: “We hebben toen EP 4 uitgebracht, als een manier om aan onszelf te bewijzen dat we iets in handen hadden. Want we wilden niet gewoon de clichés van een reünie afhaspelen.”
enola: Ik zag jullie die zomer van 2016 op Best Kept Secret: beter zijn jullie nooit geweest. Was er honger?
Boeckner: “Ik denk het. Die reset van de band heeft iedereen deugd gedaan. We speelden toen inderdaad beter dan voor we stopten.”
Thompson: “Natuurlijk hadden we het gevoel dat we iets te bewijzen hadden in een tijd waarin rock niet echt populair meer is. We moesten en zouden laten zien dat we een geweldige rockband waren, en niet gewoon een hype uit 2005. De wereld is veranderd, en jongeren van nu luisteren meer naar hiphop-achtige muziek. En dat is oké. We zijn nooit echt een popgroepje geweest dat aan de tijdsgeest moest beantwoorden. We zaten niet in een hokje, zoals sommige bands die tegelijk met ons doorbraken. We mochten dan op Sub Pop zitten, ik heb ons nooit als een indiepopbandje gezien zoals The Shins dat was. Onze muziek was altijd vreemder, gekker, met soms tien-minuten-songs in verschillende bewegingen en gekke instrumentatie. Op dat vlak zie ik ons meer verwant met bands als Swans, groepen die zelfs buiten de alternatieve mainstream opereren.”
enola: Succes was nooit van belang?
Boeckner: “Neen. Meer dan responsible sustainability interesseert ons niet. Zolang het financieel niet knettergek is om door te doen, is er niets aan de hand. Ik weet immers dat de tijd die je onder de aandacht van de massa kunt doorbrengen korter en korter is geworden. Ik zie het vaak genoeg gebeuren met groepen die ik leuk vind: ze krijgen een vloedgolf aan goeie pers, brengen een plaat uit, er is buzz op het internet, en hop, het is weg. Het is bijna onfair hoe klein de ruimte voor jonge bands is geworden om nog een normale carrière te hebben. Wij zijn in 2005 begonnen, toen de attention span van de media nog langer was, en hebben ongeveer vijf jaar gehad om onszelf te ontwikkelen tot een echte groep, met meerdere platen waarop we verschillende dingen konden proberen.”
“Maar zelfs nu: als je niet per se de tijdsgeest op de staart moet trappen, heb je die vrijheid ook. Dan moet je je niet bekommeren om een song die de radio zou kunnen halen, je maakt gewoon de beste plaat waar je trots op kunt zijn. Als je daarmee in zalen van twee- tot drieduizend man kunt spelen, maak je jezelf niet te schande. Op die manier vervreemd je ook de mensen die je ooit leuk vonden niet, en blijven ze komen. Ik teken zo voor een carrière als Spoon die al bijna twintig jaar aan de gang blijft, zonder dat je grootmoeder of tante hun naam kent. Dat hoeft namelijk niet. Zolang je je muziek niet compromitteert voor het grote geld, heb je een eerbaar bestaan.”
enola: Van die EP 4 is geen enkel nummer op Cry Cry Cry beland. Er waren genoeg alternatieven?
Boeckner: “We hebben ze opnieuw opgenomen tijdens de albumsessies, waaronder een versie van “Mr. Startup” waar we allemaal tevreden mee waren, maar we hadden inderdaad al genoeg materiaal. Er waren zeventien nummers in totaal, die we moesten terugbrengen tot één plaat. Want dat is bij ons altijd de uitdaging: het dubbelalbum vermijden. In een band met twee tekstschrijvers — want de muziek is meestal toch een collectief resultaat — is er altijd te véél input, en elk heeft zijn favorieten. Er is er eentje van mij gesneuveld waarvan ik echt overtuigd was dat het iets nieuws was voor Wolf Parade, maar het paste gewoon niet tussen de rest.”
enola: Het is dus echt een heel bewust ombeurtenspelletje tussen jou en Spencer Krug, de andere songleverancier?
Boeckner: “Ja, nogal. Die afspraak is behoorlijk onuitgesproken, maar het gebeurt min of meer vanzelf. Eigenlijk was het zo van in het begin: ik had een nummer dat we uitwerkten, en dan kwam Spencer met zijn idee en maakten we daar samen iets mee, en zo vulden we elkaar aan, heen-en-weer. We presenteren de groep ook graag op die manier aan de wereld: zelfs live is het min of meer haasje-over als we setlists schrijven.”
enola: Het is gek hoe jullie met Cry Cry Cry een politiek album hebben gemaakt, maar dan wel het vaagste, wazigste politieke album ooit. Hoe vaag kun je worden voor het gewoon vaag is en niet langer geladen?
Boeckner: “Da’s … waar. Ik heb ongeveer hetzelfde gehad met Handsome Furs, een andere band van me: ons eerste album was erg persoonlijk, het tweede politiek maar vaag, het derde erg expliciet politiek. Ik weet niet wat de juiste balans daarin is. Ik heb het gevoel dat expliciet zijn tot het punt dat je net niet man en paard noemt, voor mij het beste werkt. Ik stel mezelf altijd de vraag of zo’n nummer over tien jaar nog zal rechtstaan. Sommige Clash-songs zijn erg helder, gaan over historische gebeurtenissen en vind ik nog altijd straf, maar dan heb je American Idiot van Green Day, of dat Peaches-album dat nogal heel erg drammerig doorgaat over Georges W. Bush. Die zijn een stuk minder goed oud geworden.”
“Maar vaag? “Artificial Life” is een song die duidelijk over gentrificatie in de West Coast-steden gaat, en over mijn ervaringen daarmee in San José. Als je daar verdient wat tot voor tien jaar een normaal middenklasse-inkomen was, dan is je toekomst als jong mens dat je nooit ofte nooit een huis zal bezitten, maar altijd in de schulden zult steken. En dat is gewoon omdat het systeem zo uitgedacht is. Huur is onmogelijk hoog tegenwoordig, het leven is duurder dan ooit, behalve voor wie genoeg geld heeft, en dat is dan meestal geërfd. Ik ken genoeg mensen die naar die postindustriële steden in de Midwest zijn verhuisd omdat het daar nog doenbaar is. Columbus, Ohio, of Akron. Je kunt het je niet meer permitteren om in de sexy steden te wonen, dus dan zoek je maar iets goedkoops op. En daar wil ik dan wel over vertellen, maar niet door het over San José te hebben. Het mag allemaal iets universeler dan dat.”
enola: Die “King Of Piss And Paper” is dan ook weer duidelijk Donald Trump. Voel je je als Canadees niet geremd om je over hem uit te spreken?
Boeckner: “Neen. Uiteindelijk is Trump ook maar een zweertje (pimple) van de grotere infectie die het nationalisme is. Ergens in de aanloop naar de inauguratie vloog ik van Montreal naar de VS voor de tweede opnamesessie, en aan de grens vroeg de grenswacht — die me goed genoeg kende van de vele vorige keren — of ik aan demonstraties zou deelnemen. “En lieg niet”, voegde hij toe. Dat was een realitycheck, ik werd er behoorlijk bang van. Het was een shit show, wat Trump sindsdien heeft gepresenteerd, en die is alleen maar blijven duren.”
enola: Word je als Canadees dan wat zelfvoldaan, met jullie Trudeau?
Thompson: “Neen. We waren nogal blij met hem, omdat de conservatieve regering van Stephen Harper die vooraf kwam in zijn laatste jaren regelrecht gehaat werd, maar ondertussen is het duidelijk dat van veel van Trudeau’s beloftes niets in huis komt. De ontgoocheling groeit. Laten we immers niet vergeten dat zijn Liberale Partij altijd al de loopjongens van de big business in Canada zijn. Ik was dus niet bepaald verbaasd. Maar goed, hij ís beter dan Harper.”
Boeckner: “De vraag is maar of dat goed genoeg is. Ik heb voor hem gestemd, maar nu zie je dat hij miljoenen besteedt aan het bewapenen en trainen van fascistische elementen in Oekraïne, en dat is niet oké. Echt waar: wij sturen ons belastinggeld naar het Azov Bataljon in Kiev: openlijke fascisten. Trudeau heeft één kant, maar er is die centristische donkere kant … zeer Tony Blair, ja. We slikken het, zolang hij die sociale koekjes maar richting het publiek gooit. Want God, wat zijn we gek op selfies. En ondertussen keurt hij wel een pijplijn door indianenland goed of zo. Vreselijk.”
enola: Mag ik Cry Cry Cry eigenlijk een reactie op zijn voorganger Expo 86 noemen?
Thompson: “Elke plaat die we maakten, was een reactie op de vorige. Was ons debuut Apologies To The Queen Mary gebald en krachtig, dan werden we op At Mount Zoomer daarna net heel progrocky. En daar wilden we op Expo 86 dan weer komaf mee maken door er een heel volle plaat, met gezochte akkoordenwissels en wijdlopige nummers, van te maken. Nu wilden we net weer korte songs schrijven, en werken aan de arrangementen: het vet eraf snijden, tot de nummers echt straks zaten.”
Boeckner: “Expo 86 voelt voor mij als een trashmetalplaat: riff op riff op riff, en die stukken dan aan elkaar lijmen. Alles gebeurt tegelijk, op maximum volume. Veel ervan konden we zelf niet live brengen, omdat het te zwaar werd, en die verdwenen dan ook langzamerhand uit de setlist.”
enola: Heb je al enig idee wat de tegenreactie op Cry Cry Cry zal zijn?
Boeckner: “Misschien wordt het minimalistische popmuziek? Neen, geen idee. Eigenlijk voelt Cry Cry Cry voor mij aan als de beste combinatie van wat we op artistiek vlak met Wolf Parade wilden bereiken, en waar we als liveband voor staan. Het is een accurate weergave van onze band, en daar ben ik blij om.”
Thompson: “Soms denk ik dat Cry Cry Cry het meest logische vervolg op Apologies To The Queen Mary is. Alsof we maar drie verschillende platen in ons hebben, en we nu bij nummer vier terug zijn bij gebalde arrangementen en puntige songs.
enola: Is Apologies To The Queen Mary ook geen molensteen om de hals geworden? Wat je ook doet, het zal altijd met die plaat worden vergeleken.
Boeckner: “Dat is de lat waartegen we altijd worden afgemeten, en daar heb ik het vroeger moeilijk mee gehad. Nu voelt dat minder zo, zeker omdat ook de oude fans Cry Cry Cry duidelijk lusten. Ik kan me nu gewoon in die oude Apologies-nummers smijten om ze vol vreugde nog eens te spelen.”
“Ik begrijp die dynamiek nu beter. We hebben net een tour gedaan als voorprogramma van Arcade Fire, en ook daar merk je dat het nog altijd de songs van Funeral zijn die het hem doen, terwijl ik The Suburbs een veel betere plaat vind. Je voelt echter dat het publiek, en zelfs de band, veel meer gewicht aan die oudere nummers toekent. Je moet het dus positief bekijken, denk ik: zo’n plaat is de deur waarlangs mensen binnenkomen in je werk.”
enola: Hoe was het eigenlijk om met Arcade Fire die grote arena’s te doen?
Boeckner: “Het was fijn, maar zo’n megatour heeft een heel eigen logistiek kantje. Je wordt wakker in een bus die in de ingewanden van zo’n mastodontische sportzaal staat, en rondom je is meer dan honderd man druk bezig met vanavond. Als voorprogramma krijg je dan een klein moment om je gerief on stage te zetten, en meestal was er zelfs geen tijd voor een soundcheck omdat de productie van Arcade Fire achterloopt, want er is altijd iets van de bewegende schermen die niet werkt of zo. De concerten zelf waren dan weer een psychedelische ervaring; heel bevreemdend, maar wel goed.”
Thompson: “Arcade Fire treedt op in een boksring in het centrum van de zaal, waarvan wij maar één kant mochten gebruiken. Een groot deel van het publiek stond achter ons, ons optreden te volgen op een lcd-scherm.”
Boeckner: “Je ziet enkel wie voor je staat, maar je bent je er bewust van dat die anderen er ook zijn, want na elke song hoor je plots ook gejuich van achter je, en van opzij. Heel bizar.”