Brexit. Trump. Black Lives Matter. Het is allemaal één pot nat voor Algiers; tekens van een wereld op de rand van de afgrond, maar we moeten niet wanhopen. In de Botanique vocht, stampte en krabde het Brits-Amerikaanse viertal zich een weg naar het licht. Want de macht van het getal, hoe klein ook in de kelder die de Witloof Bar is, vermag altijd meer dan de machtigen.
Het komt meestal uit het niets. Je kijkt even niet, je bent met iets anders bezig, en plots staat daar een band die dingen zegt die net nu nodig zijn, muziek maakt doet die je nooit voor mogelijk achtte. Arcade Fire was er zo één, Bloc Party misschien ook. Al even onverwachts intrigeerde Algiers twee jaar geleden met een debuut dat verre van perfect was, maar iets onbestemd boeiends beloofde. Kort voor de zomer kwam het er helemaal uit, en opvolger The Underside Of Power was de verhoopte rechtse die ons helemaal tegen het canvas sloeg.
Punk. Nine Inch Nails. Soul. Gospel. Het zit allemaal in die razernij waarmee frontman James Fisher en de zijnen tegen alle miserie tekeer gaan. En zo intens als het er op die plaat aan toe gaat, zo hevig was het ook in de Botanique. Met een “whooo” die in géén seconde van nul naar honderd gaat, en een “Walk Like A Panther” dat in woeste zinnen zwarte sterren op de korrel neemt omdat ze hun afkomst vergeten. “You lived your life in the sunshine / You bought your way out of Hell You paid the toll with the souls of your people / Then you absconded to the tower up on the hill / Until way down in the valley/ You heard a terrible sound / The killing noise that just followed you closer and closer”
Het is engagement dat niet wil preken, maar wel kwaad is. Het geluid is een mash-up die vanavond geweldig klinkt. Lee Tesche stampt op een afgezaagde gitaar met springveren, en dat brute geluid zet de tirade kracht bij. Hij is de gitarist, maar zoveel meer. Zoals de druk gesticulerende Ryan Mahan ook niet enkel bassist is. Algiers doet niet aan zo’n classic rock, roept eerder een onbestemde geluidsstorm op. Franklin James Fisher kronkelt achter zijn toetsen, speelt desnoods even op zijn knieën, en laat vooral zijn strot spreken; een machtig instrument dat zowel redelijk kan klinken als oudtestamentisch woest.
Dat laatste gebeurt genoeg, Dit is immers een gevecht dat niet verloren kan worden, zo gelooft de frontman. Maar eerst moet de strijd gevochten. “They’ll say our whole life is a locust / Disturbing their fascist peace / But it is they who mangle our horizons / Of our defeat at Calvary”. Een microfoon wordt aangevallen alsof hij persoonlijk verantwoordelijk is. De beentjes dartelen speels als ware de zanger James Brown. Fisher staat in een lange traditie, maar laat zich er niet door ketenen.
Zwarte en blanke klanken zijn immers gelijk in deze potpourri. In “Death March” pummelt een baslijn die ooit gediend heeft in Nine Inch Nails’ versie van Joy Divisons “Dead Souls”, “Black Eunuch” heeft het handgeklap van een gospelkerk, maar dan één die elk moment de straat kan optrekken om de brandende kruisen als wapen te gebruiken. De energie van Fisher doet een priester vermoeden die ook de funk voelt, maar belangrijkere dingen heeft te doen dan enkel dat te prediken.
Er zijn immers doden te herdenken. Geluidstovenaar Tesche laat al zijn instrumenten tegelijk ontploffen, drummer Matt Tong — u kan die herkennen van Bloc Party in zijn hoogdagen — klettert op alles tegelijk, en Fisher roept de geesten van alle zwarten aan die door politiegeweld zijn gestorven. “We’re coming back”, beloven ze. Dit is “Cleveland”, het absolute hoogtepunt van dat Underside Of Power, en het meest strijdbare Afro-Amerikaanse moment sinds Public Enemy een karikatuur van zichzelf werd.
Dat Algiers nog niet alles onder controle heeft valt op in de rustigere momenten. “Mme Rieux” is een pianoniemendalletje, “Plague Years” een atmosferisch vullertje. “Irony. Utility. Pretext”, waarop de drumcomputer voor één keer nog het hoge woord mag voeren, zware synths dreunen en Mahan nog maar eens de aandacht opeist met spastische danspassen, houdt de boel ertussen gelukkig recht. En er kan niet genoeg lof zijn voor de manier waarop Algiers in de finale alle registers nog eens opentrekt.
Eerst “The Cycle/The Spiral: Time To Go Down Slowly”, dat minder op die Nina Simoneriedel leunt dan op plaat, dan “The Underside Of Power” zelf; het meest “poppy” nummer dat de groep al schreef, een anthem dat uitnodigt om de vuist in de lucht te steken. “Get organised! Get organised” gaat een sample op het einde, dit nummer benoemend tot de call to arms die het is.
Dit was Algiers: de meest relevante band van vandaag, een groep die zoveel wil zeggen dat hij soms nog over zijn eigen voeten struikelt, maar zelfs dan naar adem doet happen. Als die zo verhoopte revolutie er ooit komt, zal Algiers met de fakkel dicht bij de lont te vinden zijn. “Eindelijk” grijnzend.