Chelsea Wolfe levert haar zwaarste en tegelijk meest poppy plaat af.
Een jaar geleden liet Chelsea Wolfe zich interviewen door een meisje van twaalf of wat. Het kind vroeg haar: “Kan je de vijf Spice Girls opsommen?” Wolfe gaf haar een antwoord (Sporty, Baby, Posh); de twee gedroegen zich compleet onopvallend. Alleen op het begeleidende videootje viel — ineens nogal hevig — te merken dat Wolfe zich diep in gothic- en metalkringen bevond. De zwarte make-up was enigszins een weggever.
Dat Chelsea Wolfe met haar muziek metalheads aanspreekt, viel aanvankelijk niet altijd gemakkelijk te verklaren. Voor haar eerste drie albums liet de Californische zich vooral beïnvloeden door countryzangers als Townes Van Zandt. Dat hoor je op The Grime And The Glow, Apokalypsis en Pain Is Beauty, platen waarmee Wolfe zich meer als singer-songwriter profileerde dan als frontvrouw van een drum- en gitarenoutfit. Die identiteit, en daarmee ook de plankenkoorts waarmee ze jarenlang worstelde, is Wolfe pas echt sinds Abyss beginnen uitgommen. Toch zaten ook in dat massieve, gitzwarte album nog hoorbaar country en folk verweven.
Met haar nieuwste worp lijkt Wolfe dan eindelijk toch volmondig toe te treden tot de metalsferen. Hiss Spun is haar zwaarste plaat tot nog toe. De beste nummers rijzen op als monolitische geluidsblokken, waar Wolfe telkens weer met die ijzige stem van haar in gaat kerven. Ze vervlechten doom met gothic rock en ambient met getemperde metal.
Niet overal op de plaat is die evolutie een stap vooruit. Eigenlijk is Hiss Spun in z’n geheel minder ambitieus dan Abyss. Haal het handjevol geweldige nummers weg en de nieuwe blijkt maar weinig om het lijf te hebben. De elektronica die Abyss zo afzette tegen zwaardere gothic en metal komt hier op het achterplan, en de opbouw binnen songs is conventioneler: op de laagtes volgen hoogtes, de refreinen zitten onbeweeglijk ingegraven tussen strofes.
Des te beter dat die enkele goeie songs wel draagkracht hebben. Ze bevatten nog steeds verschroeiende gitaren en stevige drum, maar laten ook een nieuw, onverwachts geluid binnen: pop. Wat dat betreft springt één nummer eruit. “The Offering” kent dan wel geen andere tinten dan zwart en grijs, het heeft wel een bijna zoete hook, met een drumcomputer die elektrische morsesignaaltjes tapt en Wolfe die een sepiafiltertje over haar stem schuift. Het galmende, melancholische snarenwerk is van Troy Van Leeuwen, die op de loonlijst staat bij Queens of the Stone Age. Die combo werkt: “The Offering” is een bonbon voor grafdelvers.
Er is nog plaats voor horror. De huivering begint op de hoes. In de hoek van een klinisch witte kamer houdt zich een freak op. Wolfes haren verhullen een disproportioneel kleine romp. Het is een unheimliche aanblik, misschien een knik naar Dr Jekyll en Mr Hyde. Alsof de “volle” Wolfe een duister persona van zich heeft afgeworpen en nu, verzwakt en buiten beeld, opnieuw toenadering zoekt, alleen om daarbij op een dierlijke respons te stoten. De “donkere” Wolfe heeft een valse glans in de ogen.
Ook in de teksten schuilen doppelgängers. Op “The Culling” waart er eentje rond in Wolfes dromen. Op “Two Spirit” voelt Wolfe zich “inverted”, en op “Twin Fawn” is het alter ego een miskraam dat aanvankelijk enkel fantoompijn berokkent, maar na een tijd opstaat, Wolfes buik opensnijdt en onder haar huid gaat kruipen.
De innerlijke spanning trekt Wolfe door naar het geluid. Opener “Spun” voert een trage, stompende percussie op die geurt naar Nine Inch Nails, terwijl de gitaren van Ben Chisholm en Van Leeuwen knerpen alsof ze een schroef ergens te strak indraaien. Wolfe doorklieft die lagen met een bijna koele delivery. Ze behoudt te allen tijde de controle, ook wanneer in de slotminuut de distortion-knop volledig opengaat. “Spun” zet de verhouding tussen bezeten en afstandelijk op scherp – Wolfe op haar best.
Voor de andere hoogvlieger – tevens de afsluiter – laat ze zichzelf meer ontregeling toe. “Scrape” is een angstdroom in klanken en woorden. De drums zijn penetrant, de gitaren gruizelig. Wolfe vraagt of je ze kan horen: de ratten die tegen de wanden krabben, de knieën die over de straat schrapen, de jonge vrouw die ooit bezoedeld werd. Ze ontwricht haar stem, die nu ijzingwekkend schril is. Van onder de hamerende drums en in een vertraagde stuiptrekking zwelt een metalige schreeuw aan. Het is het laatste wat weerklinkt op Hiss Spun, en het laat een wrange smaak na. Zoals dat hoort bij dit soort donker suikergoed.