Rondlummelen op straat kan iedereen, maar het zijn de echt gesjeesde minderjarigen die een bestaan als hangjongere combineren met het harde leven van een detective. Als dat nog eens moet gebeuren in een dickensiaans Londen, dan kan zowat van helden gesproken worden. De vier van Baker Street, die er net hun eerste avonturen hebben opzitten, zijn hélden.
Laat je om te beginnen echter niks wijsmaken. Die vier, dat zijn er eigenlijk slechts drie. De vierde kompaan is, hou je vast, een kat. Nu kan je wel zeggen: dat zijn hyperintelligente dieren, maar wanneer heeft een kat voor het laatst succesvol een klus geklaard? Sinds het experiment waarbij de diertjes ingeschakeld werden als hulp bij de postbedeling, een initiatief dat met een immense sisser afliep, is het verdacht stil rond de maatschappelijke meerwaarde van deze eigenwijze viervoeters.
Soit. De vier, of drie, dat zijn enkele straatschoffies in het Londen van eind negentiende eeuw. In die dagen was de Britse hoofdstad, om het zacht uit te drukken, een slangenkuil. Eten of gegeten worden, die mentaliteit. Een ietwat overgevoelig kind gaat in zo’n omgeving ten onder, maar hier hebben we drie jongeren die duidelijk de straattaal spreken. Een verleden bij een gangsterbaas heeft hen daarnaast ook de straatgedragingen eigen gemaakt.
Gelukkig voor het jonge grut was daar de illustere Sherlock Holmes die hen, net op tijd, op het rechte pad wist te trekken en alzo kon voorkomen dat het jonge geboefte helemaal voor galg en rad zou opgroeien. Waar dat toe kan leiden, krijgen we in het eerste deel uitgebreid te zien, wanneer het trio een bezoekje brengt aan het rovershol waar een van hen zijn scholing kreeg. Dat ziet er helemaal uit zoals je zou verwachten. Londense rovers uit de jaren 1890 waren immers nog van het slag dat vond dat een rover er ook zoals een rover hoorde uit te zien. Bloeddorst in de ogen, sjofele kleding om het lijf. Een al dan niet gefingeerd lichamelijk gebrek ter camouflage en verder vooral zo gemeen mogelijk lachen wanneer de gelegenheid daartoe zich aandient.
Wat deden de jongelui daar, als ze dat milieu achter zich gelaten hadden? Wel, het geval zit zo. Eentje onder hen, de impulsieve Tom, heeft een oogje laten vallen op het schattige snoesje Betty. Zij werd echter, het wil toch weer lukken, voor zijn ogen geschaakt. Na een wilde achtervolging, die de dappere jongeman bijna het leven kost, weten de ontvoerders met hun buit te ontkomen. Gelukkig heeft onze kleine speurneus nog net kunnen zien wat voor angstaanjagende tattoo een van de kidnappers op het lijf had. Met een bezoekje aan de ultieme jongens van de straat trachten de jonge onderzoekers te achterhalen wie bij de tattoo hoort.
En ja hoor: dat idee is nog zo gek niet. De vier belanden voor ze het weten halsoverkop in een razend spannend avontuur. Of twee, want hier liggen ondertussen twee albums te blinken, het ene nog spannender dan het andere, want nadenken voor ze zich in onmogelijke situaties storten, dat is net te veel gevraagd voor de jongens. Al kan een deel van de verantwoordelijkheid van al die impulsiviteit bij Holmes gelegd worden, de man wiens naam misschien net iets te vaak gedropt wordt, zonder dat we hem bovendien te zien krijgen. Een mens zou bijna argwanend worden van dat hele “wij kennen Sherlock Holmes”-gedrag, ware het niet dat de man uiteindelijk zijn opwachting maakt en hij net zo oer-Brits is als het beeld dat van hem bestaat in je hoofd.
Op naar nieuwe avonturen dan maar? De vier vermoedelijk wel, maar wij houden voorlopig wat afstand. Niet alleen zorgen de harde schaduwen in de tekeningen er voor dat de leesbaarheid omlaag gaat en is het steeds wisselende camerastandpunt na enkele pagina’s ronduit vermoeiend, bovenal zou je de kinders geregeld achter het behang willen plakken, zo hard werkt hun voortdurende gekibbel op den duur op de zenuwen. Ze zoeken het voortaan zelf maar uit, daar in de Londense jungle.