Plaat. Tour. Plaat. Tour. Het gangbare stramien in de rockmuziek, maar niet zo voor Neil Young. De Canadees, wiens nukkigheid en archieven gigantische proporties hebben aangenomen, draait er al een ganse carrière zijn hand niet voor om om projecten tijdens verschillende stadia van ontwikkeling aan de kant te schuiven.
Combineer dat met een ongelooflijke productiviteit in de seventies, toen songs er, ondanks een gulzige deelname aan het rock-‘n-roll-leven, in grote gulpen uit kwamen. Het resultaat is een parcours dat met haken en ogen aan elkaar hangt. Van de ene band naar de andere springend, ondertussen een discografie opbouwend die de consultatie van Wikipedia vereist voor wie er een touw aan vast wil knopen. Maar dat maakt een en ander natuurlijk net zo fascinerend.
De meest recente worp van Neil Young is bijvoorbeeld Hitchhiker, een plaat die werd opgenomen op een augustusavond in 1976. Daarmee belandt het album mooi tussen Smile en Chinese Democracy in de competitie “laat je publiek even op hete kolen zitten”. Hoewel. Gezien er zelfs zoiets bestaat als “The Unreleased Neil Young Album Index” is Young vermoedelijk de grote winnaar in dit spel. Zijn schap ligt zo vol dat Hitchhiker, tot het recent op releaselijstjes opdook, zelfs niet vermeld werd. Als, àls, de kluizen ooit helemaal opengaan – zoals recent min of meer aangekondigd is, maar net zo goed zit je dan in 2525 nog te wachten – komt vermoedelijk een gigantische stroom muziek onze richting uit.
Hoe onbekend al dat materiaal gaat zijn, valt af te wachten. Young liet veel op het schap liggen, maar was niet te beroerd er zo nu en dan ook weer iets van op te pikken om het in een totaal andere context te gebruiken. Zo krijg je op Hitchhiker akoestische versies voorgeschoteld van “Powderfinger” (ja, het klinkt uitgekleed en meeslepend), dat zijn weg vond naar Rust Never Sleeps uit 1979 en de titeltrack, die in 2010 zijn ronkende opwachting maakte op Le Noise. Nu het zonder die gitaarmuur gebracht wordt, klinkt “Hitchhiker” des te aangrijpender. Young geeft, zonder al te veel gêne, een blik op het muzikantenleven uit de seventies, zonder daarbij taboes te schuwen.
Welgeteld twee onuitgebrachte nummers staan op de plaat: “Hawaii” en “Give Me Strength”, al zijn die voor de échte hardcorefans natuurlijk ook niet geheel onbekend. De songs kunnen bezwaarlijk de prijsbeesten van Hitchhiker genoemd worden, maar als ver neefje van “Will To Love” is “Hawaii” best een versteld kleinood terwijl voor “Give Me Strength” een mens het kampvuur nog wel eens wil oppoken.
Van de wondermooie opener “Pocahontas” tot de afsluitende pianoriedel “The Old Country Waltz”: wanneer deze tien songs samen op een rijtje voorgeschoteld worden, vormen ze een mooi en samenhangend stukje muziekgeschiedenis. Stel dat Young deze plaat gewoon uitgebracht had na Zuma? Het butterfly-effect op zijn latere discografie zou behoorlijk indrukwekkend zijn.
Onbevangen naar Hitchhiker luisteren is bijna onmogelijk, maar laat dat de pret niet bederven. Het is immers alweer enkele jaren geleden dat Young een plaat uitbracht die van begin tot einde wist te boeien. Als dat dan moet met een ietwat rudimentaire akoestische plaat die vier decennia geleden opgenomen had moeten worden, dan is dat maar zo. De songs staan er immers ook vandaag nog: enkel wanneer Richard Nixon bij naam genoemd wordt in het verder nog steeds knappe “Campaigner” word je herinnerd aan de leeftijd van dit materiaal.
De volledige sluizen hoeft Neil Young niet onmiddellijk open te zetten, maar als in de kluizen nog afgewerkte albums liggen (en ja, die zijn er), dan mogen die stilaan op de wereld losgelaten worden: niet alleen Young wordt ouder, ook z’n fans hebben de eeuwige jeugd niet. En tegen enkele fraaie Neil Young-platen op rij is het moeilijk neen zeggen.