Eén song volstond voor Albin Lee Meldau. Meer dan veertien miljoen streambeurten harkte “Lou Lou” bij elkaar, en met twee EP’s op iets meer dan een jaar tijd bewees de Zweed dat dat geen toevalstreffer was. Zelden klonk blanke soul zo bezield als het uit zijn strot komt. Hou u vast aan de takken van de bomen, want als het van hem afhangt, is dit nog maar het begin. “Ik wil heel veel muziek uitbrengen.”
Dat Albin Lee Meldau een vreemde vogel is, dat zagen we meteen, afgelopen januari in de Lutherse Kerk van Groningen. Every inch a bleekscheet ook, met dat kortgeknipt zwart kopje en nerdy brilletje, maar wat een strot trekt de man open. Bezeten door het vuur als Al Green, verleidelijk als Marvin Gaye; de Zweedse songschrijver verblufte en intrigeerde ook met bizarre maniertjes, warrige bindteksten en songs die meer focus dan dat verraadden. Hier stond iemand die je blik gekluisterd kon houden en je nummer per nummer mee zijn wereld introk.
Zo afwezig als hij daar stond, opgeslorpt in zijn eigen wereld, zo klinkt Meldau echter ook aan de telefoon. Antwoorden zijn levendig, maar vaak naast de kwestie. Dat iedereen waar hij mee werkt “briljant” is, benadrukt hij, en ook zijn platenfirma is “geweldig”. En toch. Keer op keer komt hij terug op dat begin: de tijd dat hij zanger was op huwelijken, begrafenissen, en alle andersoortige feestjes die je maar kunt bedenken. “Ik mis het”, zucht hij dan. “Het was een goed leven, waarmee ik goed geld kon verdienen en veel vrijheid had. We speelden overal, waar dan ook, wanneer dan ook: wie me wilde betalen, kreeg een optreden. Ik had een band, Magnolia, waarmee we op dat soort gelegenheden speelden. We coverden reggae-, soul- en bluesnummers. Otis Redding en zo. Ik speelde ook op straat, en dat was heel eerlijk; vrij van prestige en andere afleidingen. Je zong je lied, en mensen vonden het goed of niet, en dan gaven ze je iets. Ze kenden mijn naam niet, want ik stelde mezelf ook niet voor. Ik had toch geen ambitie om het in de commerciële wereld te maken. Ik was blij genoeg dat ik goeie muziek kon maken, al de rest was niet zo belangrijk.”
Wat er dan veranderde? “Mijn vriendin en ik gingen twee jaar geleden uit elkaar en ik schreef “Lou Lou” op een moment dat ik erg diep zat. Ik zette het op het internet, en plots ontplofte alles. Toen besloot ik het toch maar te proberen: popster worden, zien wat er nu gebeurde. Een groter plan zit er nog altijd niet achter; het is gewoon erg fijn om nu mijn eigen songs te mogen spelen, terwijl ik op straat “Stand By Me” en all kinds of shit moest spelen om geld te verdienen. Nu trek ik de wereld rond met mijn eigen muziek: een luxe.” En dan toch weer: “Aan de andere kant speelde ik toen wel gemakkelijk vijf keer per week, en nu niet, dus qua geld en pure speeltijd is het veel minder. Maar goed, blijkbaar is het niet mogelijk om als geloofwaardige professionele muzikant ook nog steeds huwelijken te verzorgen.”
Er is ook geen tijd meer voor. Naast de Lovers-EP — met naast dat pakkende “Lou Lou” onder andere ook het bezielde “Let Me Go” — en de nieuwe Bloodshot-EP (zie onze recensie) schreef Meldau immers ook heel wat met anderen samen. “Ik heb een goeie manager, en een goeie publisher, en die stelden me dat soort schrijfsessies voor. Blijkbaar heb ik me die eerste keren staande gehouden, want er bleven maar voorstellen komen. Tja, kijk, je moet gewoon je huiswerk doen, je voorbereiden. Ik geloof geen mensen die zeggen dat ze een song op een paar minuten hebben geschreven, dat is bullshit. Je moet er hard aan werken, zorgen dat je ideeën in je hoofd hebt als je ter plekke komt. Dat heb ik jaren gedaan in mijn keuken, dus ik heb materiaal genoeg. Daarom heb ik met al die geweldige mensen kunnen samenwerken. En dat ga ik proberen te blijven doen. Eigenlijk probeer ik gewoon nog altijd dezelfde werkethos aan de dag te leggen als toen ik wedding singer was. Je kunt niet aankomen op een huwelijk en dronken zijn en uit je mond stinken. Je moet spelen wat zij willen, het is hun feest. En begrafenissen zijn al helemaal lastig. Daar heb je echt de professionaliteit van een klassiek getrainde muzikant nodig. En dat wil ik naar de popwereld brengen.”
En opnieuw: “Ik mis het. Vroeger speelde ik uren, nu speel ik wel, maar veel minder dan vroeger. Ik moet echt meer concerten krijgen, meer van alles. Vandaag ben ik de hele dag in de studio aan het repeteren geweest. Ik had op straat kunnen spelen, maar in de plaats zit ik me daar te verstoppen in een vreselijk repetitiehok. Ik zou naar elke Europees land kunnen trekken, met enkel mijn gitaar en een versterker, ik zou optredens vinden. Als je kunt praten met barmannen, huwelijksplanners en anderen, dan kun je het overal maken. Dat is mijn workmanship: ik moet er niet op studeren, ik kan gewoon spelen. Dat mis ik.” En even corrigeert hij zichzelf hoopvol. “Eigenlijk kan ik dat nog altijd opnieuw doen als ik dat echt wil.”
Of hij dan niet heel ambivalent staat tegenover de muziekbusiness waar hij zo kwansuis ingerold is, dan? “Neen”, klinkt het beslist. “I love it. Dit is nu mijn job, dus ik moét er van houden.” Maar er zijn wel degelijk ergernissen. “Het zou goed zijn als het terug werd als vroeger, toen lelijke mensen nog platen mochten maken”, zucht hij. “Muziek is gestorven toen lelijke mensen stopten met platendeals te krijgen. Dus ja, natuurlijk heb ik een ambivalent gevoel over de huidige muziekbusiness. Goeie muziek heeft het moeilijker en moeilijker om gehoord te worden. Er zijn nochtans zoveel goeie muzikanten, dat verrast me in elke stad waar ik speel. Het probleem is dat de radio vervolgens niets te maken heeft met al die geweldige mensen die ik gehoord heb in LA, Londen, of zelfs België! Dan hoor je dezelfde song, soms tot drie keer op een uur. Als je dan de radio uit de sixties, seventies of eighties hoort, dan krijg je toch het gevoel dat er meer muziek werd gespeeld, en betere.”
Toch. Wilde Meldau niet net wég van dat retro-etiket dat hem met de Lovers-EP werd opgeplakt? “Ja, maar neen. Ik wil gewoon goeie muziek maken, en wat er ook zal uitkomen, het zal altijd wat retro zijn met invloeden uit soul en blues. Dat ben ik nu eenmaal. Maar het moet ook popmuziek zijn, als in: populaire muziek. Zoals de Beatles pop waren, en Stevie Wonder. Pop mag niet herleid worden tot een elektronische shit beat met vreselijke zang.”
Het klopt wel, zegt hij, dat de nieuwe Bloodshot-EP meer upbeat moest zijn. “Toch bij momenten, zoals “Persistence”, dat een rockabillyvibe heeft. Vind je dat het naar Dire Straits neigt? Thank you very much. Ik hou heel erg van die band. En het is een fijn nummer, hé. Ik wilde iets maken dat simpel genoeg was dat iedereen er op kan dansen. Daar moet ik ook mijn producerBastian Langebaek voor bedanken. Met hem heb ik ook mijn debuutplaat gemaakt. Die is al opgenomen, ja, maar wanneer hij uitkomt weet ik niet. Ik heb pas getekend bij mijn Amerikaanse platenfirma (Astralwerks, mvs), dus dat moet nog beslist worden, gok ik. Maar het komt er aan.”
En neen dus: dat zal geen compilatie van die twee EP’s en dan nog wat zijn. De gedachte alleen al doet de zanger steigeren. “Dat zou bedrog zijn! Het is mijn ambitie om véél muziek uit te brengen; dat is mijn verplichting aan mijn publiek. Ik heb een massa songs, I want them out. Nog eens bundelen wat al uit is, is dan meer dan één brug te ver; dat gaat nooit gebeuren! Als ik een plaat koop, wil ik nieuwe muziek horen. Niet dat ik ooit platen koop. Dat gebeurt nooit, maar als ik het doe, wil ik iets dat verdomd goed in elkaar is gestoken. Iets als Clandestino van Manu Chao, bijvoorbeeld. Dat was een album dat aan elkaar hing.”
En hij zucht nog eens gefrustreerd bij die omschrijving “depressed dark love stories”, die iemand van de platenfirma in de perstekst voor de Bloodshot-EP smokkelde. Niet dat het niet waar is. “Ik zing inderdaad over hoe liefde niet per se het geweldigste gevoel ter wereld is. Het kan ook het miserabelste zijn, iets verschrikkelijks. Het gaat over emoties. Ik zie mijn songs als stukken dagboek, dus het moeten gevoelens zijn waar iedereen zich in kan herkennen. Elke grote song heeft dat, en dat is de eenvoud die ik probeer te bereiken. Daarom probeer ik mijn beelden zo eenvoudig mogelijk te houden, zelfs al zijn mijn teksten niet altijd even helder.”
Ondertussen komt lof van alle kanten toegewaaid. Quentin Tarantino vroeg Meldau voor een mixtape, Toni Visconti kon zijn jubel nauwelijks onderdrukken toen hij de Zweed moest jureren. “Mindblowing is het”, klinkt het. “Ik verkies om daar verder niet over na te denken. Het idee dat ik iemand ken die David Bowie heeft geproducet is onbevattelijk.”
Of het dan moeilijk is om niet te gaan zweven? Het antwoord is verrassend ontnuchterend. “Ik weet het niet. Misschien wordt het anders als ik mijn huis in de heuvels heb en een limousine. Ik woon nog altijd bij mijn moeder in Stockholm in, ik heb geen geld. En als ik het heb, verdien ik het nog altijd door op te treden.” En een laatste zucht volgt. “Het ding is: er is nog niet veel veranderd in mijn leven, tot nu toe, behalve het reizen en het spelen. Natuurlijk was het geweldig dat ik op het Bonnaroofestival in de Verenigde Staten mocht spelen, maar los van dat? Vandaag is ook maar gewoon een dag als alle andere geweest. En dat is goed, ik verkies om het zo te zien. (lacht) ik verzeker je: het ziet er allemaal veel cooler uit online, dan het is. Dit is gewoon een job voor me tot nu toe. Maar ik hoop dat ik dit voor eeuwig kan doen.”
We nemen afscheid. De telefoon ligt al bijna op de haak, maar Meldau moet nog één ding kwijt, zegt hij. “Mag ik nog iets zeggen? Aan alle mensen die naar mijn muziek luisteren: dankjewel.”
Graag gedaan, Albin.