Na enkele omzwervingen – een duoplaat (2015) met gemalin Sarah Neufeld, een opgemerkte interpretatie van Gorecki’s Derde (2016) en enkele nevenprojecten – keert volleerd X-Man Colin Stetson terug naar het soloformaat waarmee hij furore maakte. Zoals verwacht levert dat geen grote koerswijzigingen op. De vraag is natuurlijk of dat moet als je al even je eigen hoekje hebt afgebakend.
25 maart 2010. 28 november 2011. 23 november 2012. 6 maart 2013. 12 april 2014. 28 april 2015. 20 april 2017. We zochten even de data op van de keren dat Stetson ons zowat achterover pegelde met z’n verbluffende saxvoodoo. In 2015 was dat in het gezelschap van Neufeld, alle andere keren solo. En telkens sta je wat onnozel te gapen naar zoveel machtsvertoon. Het is muziek om te imponeren, in een spannerke, met ontblote biceps. Zeker nu de man stilaan een breder publiek bereikt, en dus ook in grotere zalen speelt, krijgt hij een duwtje in de rug, wordt alles in de strijd geworpen om er een titanenprestatie van te maken. Indrukwekkend, al ging het die laatste keer ook een beetje ten koste van de nuance. Maar misschien moeten we dat van ons afzetten en een kopstoot gewoon een bruut moment van geweld laten zijn.
All This I Do For Glory is Stetsons vierde soloplaat en de eerste sinds het beëindigen van die ronkende trilogie. De muziek die hij maakt, steunt nog altijd op die combinatie van circulaire ademhaling, vocaliseren, gespleten harmonieën en tactische plaatsing van microfoons (dus geen overdubs of loops, zoals je snel geneigd bent te denken). Veranderingen: aan de samenwerking met Neufeld hield hij de contrabasklarinet over, en de songs zijn gemiddeld wat langer geworden en krijgen dus meer ademruimte. Waren de delen van de trilogie misschien iets meer toegespitst op het spelen van songs (respectievelijk 12, 14 en 11 stuks), dan lijkt het wel alsof de techniek hier meer centraal staat.
Dat en misschien ook de ritmische component van ’s mans muziek, die nu misschien nog het sterkst in de verf gezet wordt. In het titelnummer kan het immers net zo goed gaan om een ode aan old school hiphop, met repetitieve beats die vergezeld worden van accenten als vingergeknip. Maar dan komen die etherische zanglijnen eraan te pas en waan je je ineens weer in Fjordenland, tussen naaldbomen en rotsen die bezaaid zijn met kaalgevreten schedels met geweien en andere attributen, wijzend op een terugkeer naar primitieve cultuur en onherbergzame natuur. Het is muziek voor bij het noordse scheppingsverhaal.
Zeker als de contrabasklarinet gebruikt wordt, krijgt de muziek soms een brute, haast gewelddadige dimensie. Het diep grommende instrument heeft een agressief, wat ranzig randje, dat het helemaal geschikt maakt voor een expressieve, percussieve attack, zoals in “Between Water And Wind” en vooral het compacte “In The Clinches”, dat in geen tijd uitgroeit tot een tribale explosie van grotesk uitvergrote effecten. Het is pure, gespierde powerplay en iets dat de man intussen tot in de puntjes beheerst, al is hij ook nu weer op z’n best als de muziek plots een verhevenheid krijgt die hij vooral met de “kleinere” saxen bereikt.
“Like Wolves In The Fold” klinkt als standaard Stetson, maar wordt ineens opgeschrikt door gemene percussie, terwijl “Spindrift” spiraalgewijs aan het leviteren slaat met een schoonheid die helemaal de zijne is. Ook afsluiter “The Lure Of Mine”, met z’n dertien minuten een van Stetsons langste stukken, is een tour de force van controle en lyriek. En dan doet het er even niet toe dat er eigenlijk niks wezenlijks wordt toegevoegd aan de sound en het arsenaal van de muzikant. Het versterkt dan ook de indruk dat zijn solowerk vooral aangewend zal worden voor verder uitpuren en eventueel verdiepen, en dat de nieuwe kicks zullen moeten komen van andere projecten zoals Ex Eye, het kwartet met Shahzad Ismaily, Toby Summerfield en Greg Fox, dat zijn debuutalbum in juni uitbrengt. Fair enough.