“Waarom zouden we splitten als alle bands die je het ooit zag doen, toch weer bij elkaar kwamen?” Even geen idee meer wie die zin ooit in onze microfoon mompelde, maar we moesten er onlangs aan terugdenken. En kijk; daar is Afghan Whigs terug, met een plaat die zo vertrouwd aanvoelt dat je je afvraagt waarom we in godsnaam van 2001 tot 2011 zonder hebben moeten doen.
Ook op In Spades, de tweede sinds Greg Dulli de groep weer bij elkaar floot, dansen passie, spijt en geilheid opnieuw een hitsige horlepiep. Alsof hij – en wij – nog altijd hormonaal getroebleerde twintigjarigen zijn, jankt de frontman naar de maan, roept hij de goden aan en krabt hij er voor de volledigheid het behang van de muren.
Niets nieuws onder de zon dus, of het zou moeten zijn dat het allemaal meer als een gewoonte aanvoelt, dan omdat Dulli nog altijd in de goot ligt of worstelt met een gebroken hart. In Afghan Whigs moét Dulli nu eenmaal janken, brullen, krabben, maar het goeie nieuws is: zo is hij ook op zijn best. Ook als dat gewoon the usual van het huis is.
Krijgen we dus met In Spades: de machinale groove van “Arabian Heights”, vintage Afghan Whigs, die ons na het inleidende ditty “Birdland” de nacht intrekt. Het donker wenkt, de wagen staat buiten te ronken, tegenstribbelen heeft geen zin. Dulli, Dave Rosser en Jon Skibic laten hun gitaren ploegen, de drums van Patrick Keeler spelen een woelige shuffle, John Curley gaat achterop met zijn bas, kwestie dat niemand het tempo laat zakken.
Want In Spades gaat vooruit. Songs trappen elkaar al eens op de adem, echte ballads zijn op een paar vingers te tellen. Begint single “Demon In Profile” nog gemoedelijk met die piano, dan is er al snel een gitaar die in de rede valt, en blazers voor een feestelijk kantje. Hoewel. Is het New Orleans waar Dulli zijn stek heeft niet de plek van de begrafenisfanfares? Het is complexer dan dat.
In Spades baadt in het soort Southern Gothic waar ze daar aan de bayou mee dwepen. “Let’s get a room real soon and we’ll call the supernatural” gaat het in dat “Demon In Profile”, en daarmee is de toon gezet. Twee songs verder wordt in “Oriole” de edele kunst van de cleromancie-waarzeggerij beoefend. “I will find you”, belooft Dulli, en met die jachtige viool in de nek klinkt het gemeend.
Want het blijft natuurlijk ook gewoon om die twee l’en draaien. Liefde en lust, in gelijke mate en met wisselende overhand. “Toy Automatic” is een brok passie, een tekst die niet veel meer te vertellen heeft dan “Allez, my love” en verder gutst van de goesting. “I got a dick for a brain” is het niet meer, op deze gevorderde leeftijd, maar “Light As A Feather” — alweer een heerlijke Whigsgroove en een Dulli in vocale topvorm — windt er desalniettemin geen doekjes om: “Say you’re coming for the rest of me / Sounds good, I like what you’re doing / … / I’m gonna be breaking your heart, baby.” Niet meer uit ressentiment, als op het onvolprezen Gentlemen, maar gewoon omdat hij niet anders kan. “A man’s gotta do” waar hij voor gemaakt is. En Dulli is géén boyfriend material. Nooit.
Daar wordt hij zelf ook niet beter van. “I Got Lost” is de bekentenis, daarvan. Weer maar eens is hij bezweken voor het ongeluk in de vorm van een stel oneindige benen en de juiste rondingen. De band laat de zeldzame ballad af en toe dik aanzwellen, want Dulli moet niet denken dat hij dit alleen doet. Meer dan enige plaat sinds Black Love, ook alweer uit 1996, is In Spades immers een groepsplaat. Zo hoort het ook. Afghan Whigs zijn een groep, en zijn als groep op hun best. Als elk gaatje volgeplamuurd zit met drama, zoals in de epische afsluiter “Into The Floor”. De cello mag nog eens van stal, drie gitaren hijgen elkaar in de nek, … en je weet: Afghan Whigs hebben misschien wel hun beste plaat in twintig jaar uitgebracht.