Labradford is ongetwijfeld een van de meest onderschatte bands uit de vroege golf van postrockvernieuwers, voor het genre door toedoen van Mogwai en Godspeed You! Black Emperor geformaliseerd werd. Zes platen lang grossierde het drietal in meditatieve gitaarexploraties tussen spaghettiwestern en ambient in, waarbij de stilte en de traagheid volledig werden omarmd.
Helaas staat het trio al grofweg een decennium op non-actief en is wie meer wil aangewezen op diverse solo- en zijprojecten. Anjou komt daarvan het dichtste bij een reünie, aangezien het een samenwerking is tussen Mark Nelson (die solo ook puik werk aflevert als Pan American) en Robert Donne, oftewel twee derde van Labradford. Toch laat het duo op hun tweede plaat Epithymía (Grieks voor “verlangen”) geen geluid horen dat zomaar teruggrijpt naar de wapenfeiten van Labradford, maar verkennen ze verwant territorium dat meer in de richting van de kosmische krautrock en door synthesizers aangedreven ambient gaat. Oftewel: minder Ennio Morricone, meer Fennesz.
Opener “Culicinae” maakt meteen duidelijk dat op dit album hoegenaamd geen “songs” moeten verwacht worden: bijna een kwartier lang draperen Nelson en Donne verscheidene synth-texturen over elkaar, nu eens organisch in elkaar overvloeiend, dan weer eerder abrupt laverend tussen new age, industrial, en elektro-akoestische glitch. Naar ambientnormen zit er best wat vaart in deze compositie met dronetapijten die elkaar tamelijk snel opvolgen. Het zorgt voor perfecte ambient zoals Brian Eno het destijds concipieerde: boeiend genoeg om actief te beluisteren, maar evenzeer geschikt als meditatieve achtergrondklanken.
Epithymía bevat zo nog drie mastodonten van meer dan tien minuten, maar ook twee kortere intermezzo’s. “Greater Grand Crossing” zet de dreigende texturen uit de titeltrack verder en laat zelfs enkele subtiel begraven gitaarnoten horen, terwijl “Glamr” bestaat uit ijl synthesizergebubbel. In se verschillen die kortere composities echter enkel in lengte van de langere stukken. “Soucouyant” wordt bijvoorbeeld ook door een dergelijke interstellaire synthesizersequens aangedreven, terwijl verfrommelde klanken op de achtergrond rommelen.
Het hoogtepunt van de plaat is echter An Empty Bank, waarin duistere synth- en gitaardrones in een eerste deel in dialoog gaan met een gedempte trompetsolo, om later in een zwaar overstuurde klankoverspoeling te belanden. De combinatie van de vervaarlijk grommende sfeerschepping en de melancholische lyriek van de trompet zorgt er hier voor dat de plaat boven de ambient-anonimiteit uitstijgt. Het geheel doet zelfs wat denken aan de meer verfijnde momenten uit het universum van SUNN O))).
De grootste sterkte van Epithymía is dat Nelson en Donne doorheen en vaak ook binnen de zes tracks een mooie stijlbreedte aan de dag leggen, waardoor ze ook vrij gemakkelijk blijven boeien. Anjou laat weliswaar niet echt vernieuwende geluiden horen en bouwt verder op welbekende stijlidiomen, maar weet daarmee wel goed gerief te produceren.