Wat was er nu van Angel Olsen in Botanique zaterdagavond? Het concert leek de meningen nogal te verdelen, ondanks een toch wel overtuigende performance.
Om nu te zeggen dat Angel Olsen met haar recentste plaat, My Woman, een Dylan-goes-electric gedaan heeft, zou een brug te ver zijn. Al is het denkbaar dat fans van het eerste uur even naar de hoes moesten grijpen om te verifiëren of het wel degelijk om hun favoriete kamerzangeresje ging. Weg immers is de krakelende breekbaarheid, het kampvuurgevoel en de poëtische woordkracht. Ook het nineties alt-rock geluid dat van Burn Your Fire For No Witness een publiekstrekker maakte, is grotendeels verdwenen. My Woman werd opgenomen in full band grandeur, waarbij jaren 70 synths en popgevoeligheden niet geschuwd werden. Een hele evolutie, maar — wanneer benaderd met een open blik — met een smakelijk resultaat.
De metamorfose die het album inluidde, voltrekt zich uiteraard in een livesetting. Wanneer Olsen het podium van de uitverkochte Orangerie betreedt, doet ze dat niet langer met barstoel en akoestische gitaar. Geflankeerd door een uniform maar eenvoudig opgeklede band, toont ze zich een afgemeten persoonlijkheid. Een retro rockchick — al zou ze die bewoording afkeuren — met pailletten, pumps en attitude. Spaarzaam in bindteksten, met een blik die twijfelt tussen timiditeit en laatdunkendheid, doen haar beeld en het daarop afgestemde totaalplaatje denken aan een Lana Del Rey, maar dan met minder pastiche. Wanneer vervolgens een pompeus “Never Be Mine” de set voor geopend verklaart, doet dit vermoeden dat het geen fragiliteit is die de bovenhand zal krijgen vanavond.
En toch. Toch weet Olsen ook de stilte nog steeds als wapen te gebruiken. Na een vibrant en opgejaagd openingskwartier, schakelt de band op “Lights Out” een tandje terug om Olsens zang te laten floreren. Ze fluistert, roept en meandert schijnbaar ongecompliceerd door de tekst. Het kost haar geen enkele moeite om krachtig uit te halen, hoogtes te bereiken, of wat dan ook. Ook “Those Were The Days” en “Sister” bevestigen dat de set gedijt bij haar prachtige klassieke terughoudendheid. Een gereserveerdheid, die paradoxaal genoeg krachtiger overkomt dan de meer exuberante nummers omdat het Olsens voornaamste troef in de verf zet: haar stem, waarmee ze moeiteloos kan doen wat ze maar wil.
Het is een punt dat de traditionalisten hebben: onder een bescheiden akoestische begeleiding komen Olsens vocale troeven uitermate sterk uit de verf. Maar het is wel in de wisselwerking met de band en in de tempovariatie dat ze een one trick pony weigert te zijn. “This one always wakes me up”, bekent ze na “Not Gonna Kill You” en we knikken bevestigend. Het nummer bezit een punch die een einde naderende set kan hebben. “Forgiven/Forgotten” laat de band in hoogste versnelling fungeren alvorens “Give It Up” een einde breidt aan de reguliere set. Het is een levendige en feestelijke ‘boekee’, waarin zowel Olsen als de band de registers finaal opentrekken. Het had geen probleem geweest om het daarbij te laten, maar er wordt nog teruggekeerd voor een uitgekleed “Intern” en een magisch “Woman”, waarbij de synths en de in reverb gedrenkte vocalen de boventoon voeren.
Het breekbare muurbloempje van weleer is dus niet meer, tot spijt van wie het benijdt. De gevarieerde set, die met gemak vooruit- en weer terugschakelde, gaf een gelaagd en compleet beeld van de artieste die Olsen tegenwoordig is: zelfzeker en bereid om grotere podia in te nemen. Maar zoals de innemende versie van Half Way Home klassieker “Acrobat” te kennen gaf, is het daarbij niet de bedoeling haar intiemere verleden te verloochenen. Geen reden tot paniek dus, maar misschien wel wat wennen, voor die trouwe fans van het eerste uur.