Er is wellicht niet veel dat regisseurs als Tim Burton, Woody Allen, Ridley Scott en Peter Jackson met elkaar gemeen hebben – hun stijlen, onderwerpen en gevoeligheden zijn totaal verschillend, maar allemaal delen ze één pijnlijke eigenschap: ze zijn gelauwerde, wereldwijd populaire filmmakers die er maar niet in slagen om hun eigen reputatie van vroeger nog waar te maken. U kunt ongetwijfeld het lijstje nog aanvullen met andere namen. Peter Jackson wurgde finaal het laatste restje leven uit het oeuvre van Tolkien met zijn Hobbit-trilogie, Allen levert de ene fletse praatfilm na de andere af en Scott verviel met Prometheus in de volslagen incoherentie (hoewel we toch een lans durven breken voor The Counselor).
Vanuit een misplaatst soort van loyaliteit voor de man die in betere tijden Edward Scissorhands en Ed Wood maakte, blijven we telkens opnieuw hopen op verbetering wanneer er een nieuwe van Tim Burton in de zalen komt, maar telkens opnieuw draait ook dat uit op een teleurstelling. Oké, Dark Shadows hàd sporadisch nog wel iets, maar als dat al het lichtpuntje moet zijn in een duistere nacht van platgeproduceerde, rijkelijk van CGI voorziene blockbusters… Miss Peregrine’s Home for Peculiar Children is geen uitzondering: een zouteloze jeugdfilm waarin de stempel van de meester nauwelijks te herkennen is.
Het verhaal, gebaseerd op de jeugdroman (excuseer, young adult novel) van de onfortuinlijk genaamde Ransom Riggs, draait rond de zestienjarige Jake (Asa Butterfield), die is opgegroeid met de verhalen van zijn grootvader (Terence Stamp) over het tehuis voor bijzondere kinderen van mevrouw Peregrine. In dat gigantische landhuis in Wales zouden onder andere een onzichtbare jongen gewoond hebben, een meisje dat vuur kon maken met haar handen, een ander die kon zweven en ga zo maar door, allemaal onder leiding van Miss Peregrine (Eva Green) zelf, die op simpel verzoek in een vogel kon veranderen. Na de dood zijn opa besluit Jake af te zakken naar Wales om het landhuis op te zoeken en te checken hoeveel van die verhalen effectief klopten. Blijkt natuurlijk dat het allemaal waar was – verscholen in een time loop vindt Jake de bijzondere kinderen en de aanvaarding waar hij naar op zoek was.
Hoezeer dat concept dan ook gejat is van de X-Men, op zich zit er nog wel een idee achter dat zich leent tot het Burtoneske: Jake wordt opgevoerd als een outsider die nog wel een vriend had aan zijn excentrieke grootvader, maar na diens overlijden helemaal alleen achterblijft en dus op zoek gaat naar andere zielsverwanten. Had Burton dat gegeven centraal geplaatst – zoals het destijds centraal stond in zijn beste werk uit de jaren tachtig en negentig – dan had de film nog wel iets kunnen worden, maar daarvoor blijft hij te trouw aan de prozaïsche, zelfs wat machinale plotstructuur van het boek.
Miss Peregrine heeft immers heel wat narratief werk voor de boeg: buiten Jake moet er nog een horde nevenpersonages geïntroduceerd worden, de wereld waarin de bijzondere kinderen leven moet uitgelegd worden en eens dat allemaal gelukt is, moet Burton ook nog de obligate slechteriken erbij halen om de derde akte in gang te trekken. Dat is veel. Burton en Jane Goldman, die het scenario schreef, moeten zich zo ongelooflijk hard haasten om alle nodige informatie in hun film te proppen, dat er voor personageuitdieping geen tijd is, om nog maar te zwijgen van de kleine, poëtische scènes waar Burton ooit in uitblonk. Winona Ryder die danste in de sneeuwvlokken van Edward Scissorhands’ ijssculptuur, of de hele familie die rond de tafel een dansje doet op Day-Oh van Harry Belafonte in Beetlejuice: dat soort speelse, soms geestige, soms ontroerende momenten, komen hier niet aan bod, want Burton heeft werk te doen. Hij moet, op twee uur tijd, heel het ding afgeraffeld hebben en als hij daarvoor zijn eigen stijl en gevoeligheden naar de achtergrond moet schuiven, dan is hij de laatste jaren blijkbaar meer dan bereid genoeg geworden om dat te doen.
Misschien is dat, meer dan wat ook, het probleem met de Burton van na pakweg 2001. Veel meer dan een artiest is hij een vakman geworden, die bekwame films aflevert. Films die hun verhaaltje afdoende vertellen en die te competent in elkaar gestoken zijn om écht slecht te noemen, maar die ook geen sprankeltje persoonlijkheid verraden. De ruwe randjes die hij zelfs aan een hypercommercieel project als Batman wist te geven, zijn verdwenen. Dat heeft deels te maken met de gladde, steriele CGI-effecten die hij nu al jaar en dag gebruikt, en die nooit de charme kunnen benaderen van de praktische effecten uit de tijd van Beetlejuice. Maar nog veel meer heeft het te maken met de vrijwel totale afwezigheid van de vrolijk anarchistische geest van zijn vroege films.
Hier en daar kunnen we heel even een glimp opvangen van Burtons invloeden: een sequens waarin we de slechteriken oogbollen zien opeten, had zo uit een van zijn oude films kunnen komen en een actiesène waarin skeletten uit een spookhuis tot leven komen, is een zeer geestige hommage aan het werk van Ray Harryhausen in de klassieker Jason and the Argonauts. Oké, die laatste past eigenlijk totaal niet in de toon van de rest van de film, maar als op zichzelf staande scène werkt ze wel: het is een van de weinige momentjes waarop Burton wakker lijkt te schieten en zich zowaar een beetje amuseert met het materiaal, in plaats van het plichtsbewust in te blikken zoals het op papier staat.
Het helpt ook niet dat de would-be romance tussen Asa Butterfield en vuurmeisje Emma (Ella Purnell) geen seconde geloofwaardig is – Butterfield kàn acteren, maar hier toont hij een hoeveelheid charisma van Hayden Christensen-proporties. Samuel L. Jackson komt tijdens de laatste drie kwartier alsnog opdraven met een getelefoneerde vertolking als vaag geschetste slechterik en zo blijven we over met Eva Green als enige grace note in de cast. Ze brengt humor en een sprankel menselijkheid naar een rol die op papier slechts zeer weinig van de twee heeft.
Een suggestie voor een oplossing van het probleem Tim Burton: geef die man een budget van 20 miljoen dollar of minder (maar zeker niet meer). Geef hem een script dat niet de ambitie heeft om een franchise op gang te brengen en dat ook geen remake is van het een of ander. Verplicht hem om het te stellen zonder CGI, maar enkel met praktische effecten. Geef hem een cast van toegewijde acteurs (en laat Johnny Depp maar thuisblijven). En zie dan nog eens wat er gebeurt.